Uit PLUXIN, een van de omvangrijkste studies in Vlaamse kustwateren, zeehavens en estuaria, blijkt dat plastic deeltjes overal aanwezig zijn. De hoeveelheden ‘microplastic’ zijn een orde groter dan het grotere zwerfvuil. Het stapelt zich op in de bodem en op de oevers. En estuaria, zoals de Schelde, zijn geen bronnen voor plastic naar de open zee, maar veeleer bezinkplaatsen. De sectoren Oostende-Zeebrugge, Vlissingen-Bath en stroomopwaarts van Antwerpen zijn dan weer hotspots voor deze plastic deeltjes. Deze resultaten uit het PLUXIN-project bieden perspectief voor onderzoekers en beheerders om efficiënter plastic afval in dit type gebieden te bestrijden.
Hotspots voor plastic afval
Een eerste vaststelling is dat bij elk van de 356 staalnames (20 locaties, gespreid over de Schelde, de IJzer, het Kanaal Gent-Terneuzen en de havens van Oostende, Nieuwpoort, Vlissingen en Antwerpen) plastic is aangetroffen. Hoe kleiner het ‘microplastic’ (onderzocht voor grootteklasse 0,1-5mm), hoe talrijker het is. Dat beantwoordt aan de geleidelijke fragmentatie van groter zwerfvuil in rivieren en op volle zee tot kleine deeltjes. Het grootste deel van de plastics blijkt ook niet naar open zee af te vloeien. Het gaat met de getijgolf op en neer, en verplaatst zich netto eerder landinwaarts dan zeewaarts. In weerwil van wat vaak in algemene termen wordt gesteld, zijn rivieren dus niet overal bronnen voor plastic. Bij laaglandrivieren zoals de Schelde – met een groot verschil tussen de zoutwaterbinnendringing bij hoogtij, en de rivierwaterafvoer – is het zelfs eerder andersom.
Op meer detailniveau ontdekten de onderzoekers drie hotspots van micro-plastic: het nabije kustgebied tussen Oostende en Zeebrugge; het getijdegebied tussen Vlissingen en Bath; en de Schelde stroomopwaarts vanaf Antwerpen. Een hotspot voor groot zwerfvuil (>5mm) situeert zich ter hoogte van de haven van Antwerpen (727g/1000m3) en het Kanaal Gent-Terneuzen (841g/1000m3). “Een duidelijke oorzaak voor die hotspots op de genoemde plaatsen is niet met zekerheid vast te stellen. We vermoeden dat hier een samenspel van factoren speelt, met lokale bronnen van vervuiling, verder verspreid en beïnvloed door een sterke getijdenwerking. Die laatste zorgt ervoor dat hier – maar ook in andere laaglandrivieren zoals de Seine, de Weser en de Elbe – het plastic als het ware gevangen blijft in het estuarium. Het bereikt niet of nauwelijks de open zee, wat in tegenspraak is met wat in veel andere rivieren wereldwijd gebeurt.” stelt Gert Everaert, coördinator van het PLUXIN onderzoeksproject (2019-2023).
Plastic accumuleert in bodem en op oevers
Een andere vaststelling is dat het plastic geleidelijk opstapelt in de bodem van rivieren, en op de oevers. De bodem van de Schelde, de haven van Oostende en die van Nieuwpoort bevatten 2000-4000 microplastics per kg drooggewicht. Logischerwijs zijn lichte kunststoffen (bv. polypropyleen - PP) talrijker in het oppervlaktewater, en zwaardere polymeren (bv. polyethyleentereftalaat - PET) beter vertegenwoordigd in de bodem. Polystyreen is dan weer alomtegenwoordig, zowel aan het oppervlak als in sedimenten. Gert Everaert: “Uniek aan deze studie is dat nooit eerder op een dergelijke schaal zowel naar macro- als naar microplastic is gekeken. We onderzochten ook of lichtere plastics kunnen afzinken door begroeid te raken of te gaan samenklitten met fijn sediment. Hiervoor zijn er wel aanwijzingen, maar is meer onderzoek vereist”. De ecologische impact van plastic maakte geen deel uit van het PLUXIN-project. Het is dan ook onduidelijk of de vastgestelde hoeveelheid microplastics (1200-5000 deeltjes/kg drooggewicht bodem) negatief inwerkt op het ecosysteem. Afhankelijk van de gehanteerde referentie is de drempel al dan niet overschreden (Everaert et al. 2018: 540 deeltjes/kg; Besseling et al. 2019: 220.000 deeltjes/kg).
En wat nu?
Deze studie vormt een stevige basis om met kennis van zaken naar een oplossing toe te werken. Zo zijn de resultaten bijzonder nuttig om bestaande actieplannen bij te sturen, waarvan met opvolgmetingen het effect kan worden bepaald. Die vervolgmetingen zullen ook verder worden geautomatiseerd, of ondersteund met burgerwetenschap, om instroom van degelijke data te verzekeren. In ieder geval blijft preventie van vervuiling de essentie. Opruimen van macroplastic in waterlopen is mogelijk, maar niet nuttig zolang er zwerfvuil de rivieren blijft instromen. Het op grote schaal wegvangen van microplastics, eens in het systeem, lijkt dan weer onbegonnen werk.
Daarnaast toont het project PLUXIN hoe vruchtbaar de samenwerking kan zijn tussen onderzoeksinstellingen, bedrijven en overheid in het nastreven van oplossingen voor grootse maatschappelijke uitdagingen zoals plastic vervuiling. De ontwikkelde protocollen voor het bemonsteren en analyseren van plastiek, de automatische detectie van plastic met behulp van camera’s en drones, en het modelleringswerk dat binnen PLUXIN is opgezet en ontwikkeld, vormen de fundamenten voor de verdere uitwerking van het plan van aanpak. De projectpartners evalueerden ook meer dan 90 bestaande systemen om zo efficiënt mogelijk het plastic zwerfvuil uit het aquatische milieu te verwijderen. Lisa Devriese (VLIZ): “Op basis van die kennis is nu een opvolgproject gestart, waarbij Belgische bedrijven een plastic afvangsysteem bouwen en testen. Daarnaast is ook ingezet op innovatieve detectiesystemen voor plastic zwerfvuil, zowel boven (drones, satellietbeelden) als onder water.”
PLUXIN is een driejarig onderzoeksproject (2020-23; VLAIO, cSBO) van het VLIZ (coördinator), UGent, KULeuven, UAntwerpen en VITO, samen met De Blauwe Cluster en 13 bedrijven.
Perscontact
Gert Everaert, VLIZ: gert.everaert@vliz.be, 0477/44.55.83