Eind 2010 zijn baggerwerken op de IJzer gestart. Afdeling Bovenschelde wou de specie in het spaarbekken van Nieuwpoort (BLOSO-plas) in overdieptes storten, waarvoor een vergunning werd afgeleverd. De vergunning voorziet monitoren tijdens de werken. Aan WL werd gevraagd om te adviseren bij opzet van deze monitoring. Dit rapport is het tweede in rij en analyseert de metingen die uitgevoerd werden tijdens de stortwerkzaamheden.De belangrijkste bevindingen tijdens de 3 dagen durende T1-monitoring bij de start van de werkzaamheden (14/03/11 – 17/03/11) zijn dat de stortingen tijdelijke verstoringen veroorzaken, die op het eerste zicht weinig blijvend effect hebben.
De SSC metingen rondom het stortponton, zoals geschat aan de hand van de varende ADCP metingen, toont dat vanaf 15 m afstand tot het ponton en verderaf de invloed van de stortingen beperkt is. In het algemeen kunnen we stellen dat dichtbij het ponton het zwaardere sediment rechtstreeks bezinkt naar de bodem, vooral in de zone waar gestort wordt (meestal de noordoostelijke kant van het ponton). Het lichtere sediment drijft eerder horizontaal af als een wolk richting het zuid- en het noordwesten. Dit is merkbaar tot op een afstand van 40 m van het ponton. Verder weg van het ponton zijn nauwelijks nog verhoogde SSC waarden te zien.
De metingen van de 6 statische YSI-toestellen op 3 locaties rondom het stortponton tonen dat de turbiditeiten globaal gezien lichtjes toenemen, zowel op 1m diepte als 3m diepte, maar de grootte orde van turbiditeit blijft zeer laag. De hoeveelheid opgeloste zuurstof in de bovenste 1m neemt licht af en in de zone van 3m diepte neemt deze licht toe. De oppervlakkige geleidbaarheid neemt ook licht toe en op een diepte van 3m nemen de waardes licht af. Dit duidt op een beginnend effect van menging van het onderste brakkere, zuurstofloze water, met het bovenste zoetere en zuurstofrijkere water, maar de tijdspanne van 3 dagen was te kort om hier definitief uitspraak over te doen. Hierom werd beslist om een monitoring op langere termijn op te starten op 3 vaste locaties verspreid in de plas, telkens op 1m en 3m diepte, met het doel bovenstaande trends te bevestigen, dan wel te ontkrachten.
De langere termijn monitoring op deze 3 locaties (27/04/11-10/05/11) van de opgeloste zuurstof toont aan dat er geen sprake is van menging van de onderste zuurstofarme en bovenste zuurstofrijkere laag en dat dus over het algemeen de zuurstofhuishouding in de plas door de werken niet verstoord wordt. We kunnen ook stellen dat de stortwerkzaamheden weinig blijvende effecten hebben op de turbiditeiten doorheen de plas, die over het algemeen zeer laag blijven.
Met betrekking tot de conductiviteit kunnen we stellen dat het ganse systeem (alvast tot 3m diepte) meer brak is geworden, maar de concentraties blijven over het algemeen laag. Het gelaagde systeem blijft wel aanwezig tijdens de langere termijnmonitoring, wat duidt dat er geen menging van de waterlagen ontstaat.