De EU Vogelrichtlijn (2009/147/EG) inzake het behoud van de vogelstand (afgesloten en van kracht sinds 1979) biedt een kader voor het behoud en beheer van wilde vogelpopulaties in Europa, en algemene richtlijnen met betrekking tot niet-inheemse vogelsoorten. Artikel 11 van de richtlijn bepaalt dat lidstaten erover moeten waken dat de introductie van niet-inheemse vogelsoorten geen negatieve effecten met zich meebrengt voor de lokale fauna en flora.
De EU Habitatrichtlijn (92/43/EEC) inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna streeft het behoud van de biodiversiteit in de lidstaten na, door middel van een gemeenschappelijk kader voor het behoud van wilde flora en fauna en habitats van gemeenschappelijke belang voor de EU. De richtlijn richt een ecologisch netwerk in van beschermde gebieden, gekend als het ‘Natura 2000’ netwerk. De Habitatrichtlijn maakt deel uit van de uitvoering van het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD) op Europees niveau. Artikel 22b bepaalt dat Lidstaten de opzettelijke introductie van niet-inheemse soorten in het wild op dergelijke wijze moeten inperken zodat er geen negatieve gevolgen zijn voor de natuurlijke habitats en hun fauna en flora, en dat – indien nodig – dergelijke introducties verboden dienen te worden.
De Verordening (EG) nr. 338/97 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer vormt de vertaling van het CITES-Verdrag (Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten) naar Europese wetgeving. Deze verordening werd in 2003 gewijzigd door Verordening (EC) nr. 1497/2003. CITES is als regelgeving echter beperkt tot de opzettelijke introducties gezien het gebaseerd is op een systeem met toestemming. In Artikel 4.6d van Verordening (EG) nr. 338/97 wordt expliciet vermeldt dat Europa beperkingen kan opleggen aan de landen van herkomst voor soorten waarvan aangetoond werd dat ze een bedreiging inhouden voor de inheemse fauna en flora. De soortenlijst in de annex wordt frequent geactualiseerd.
4) Kaderrichtlijn Mariene Strategie
Richtlijn 2008/56/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie - KRMS) is de milieupijler van het geïntegreerd maritiem beleid (GMB; COM (2007) 575) van de Europese Unie. De KRMS beoogt het behalen van de goede milieutoestand (GMT) van de Europese mariene wateren tegen 2020 en de bescherming van de hulpbronnen waarvan economische en sociale activiteiten afhankelijk zijn. De GMT wordt in Artikel 9 van deze richtlijn omschreven op basis van 11 descriptoren waarvoor de lidstaten indicatoren met daaraan gekoppelde milieudoelen moeten uitwerken. NIS worden specifiek behandeld door descriptor 2: ‘NIS geïntroduceerd door menselijke activiteiten bevinden zich op een niveau dat niet schadelijk is voor het milieu’ (zie ook Olenin et al. 2010). De criteriumelementen en methodologische standaarden worden beschreven in het Besluit (EU) 2017/848. De nationale (Belgische) maatregelen en monitoringsactiviteiten met betrekking tot descriptor 2 worden beschreven in respectivelijk het Maatregelenprogramma voor de Belgische mariene wateren (2022) en het Geactualiseerd monitoringsprogramma voor de Belgische mariene wateren (2020) (voor meer info, zie Geïntroduceerde niet-inheemse mariene soorten: impact en overkoepelende beleidsaanpak).
5) Verordening (EG) nr. 708/2007
Verordening (EG) nr. 708/2007 met betrekking tot het gebruik van niet-inheemse of lokaal niet-aanwezige soorten in de aquacultuur heeft als doel de mogelijke impact van deze soorten (en in hetzelfde ecosysteem levende niet-doelsoorten) op de aquatische habitats te evalueren en tot een minimum te beperken. De verordening voorziet in een vergunningssysteem voor de verplaatsing van NIS (introductie) of plaatselijk niet-voorkomende soorten (translocatie) voor gebruik in de aquacultuur binnen de EU. Verplaatsingen van deze soorten die in gesloten aquacultuurvoorzieningen worden gehouden, kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om een vergunning te verkrijgen op voorwaarde dat zij onder dusdanige omstandigheden worden vervoerd dat zij zich niet in het milieu kunnen verspreiden. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen routinematige en niet-routinematige verplaatsingen. Routinematige verplaatsingen hebben betrekking op organismen die geen risico’s inhouden voor het milieu, waarbij de bevoegde autoriteit een vergunning kan afleveren waarop in voorkomend geval wordt vermeld of er een quarantaine moet plaatsvinden of een proefuitzetting. Bij niet-routinematige verplaatsingen dient er een milieurisicobeoordeling te worden verricht. Indien de risico’s groot of middelmatig worden geacht, dienen de aanvrager en de betrokken overheid te onderzoeken of er risicobeperkende procedures of technologieën beschikbaar zijn waardoor het risico laag kan worden gehouden. Als het risiconiveau is teruggebracht naar een gering niveau, kan de bevoegde autoriteit een vergunning afgeven waarin vereisten kunnen worden vermeld met betrekking tot quarantaine, proefuitzetting of toezicht.
De Verordening (EU) nr. 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (IUS-Verordening) gaat uit van een hiërarchische aanpak op drie niveaus (preventie; vroegtijdige detectie en snelle uitroeiing; beheer van de wijdverspreide invasieve soorten) en is van toepassing op zowel terrestrische, aquatische als mariene soorten. Deze verordening voorziet zo in een tenuitvoerlegging van 'Target 6' van het Kunming-Montreal Globaal Biodiversiteitskader (zie Globale beleidscontext) en de 9e verbintenis van de EU Biodiversiteitsstrategie 2030 die een daling van 50% wil bewerkstelligen in het aantal soorten van de Rode Lijst dat door invasieve uitheemse soorten wordt bedreigd.
In het kader van deze verordening wordt een Unielijst van prioritaire soorten opgesteld. Voor deze soorten gelden beperkingen op het houden, importeren, verkopen, kweken en telen. De lidstaten moeten maatregelen nemen op het gebied van de introductievectoren, maatregelen nemen voor de vroegtijdige opsporing en snelle uitroeiing van deze soorten, en soorten beheren die reeds wijdverspreid voorkomen op hun grondgebied. De eerste Unielijst werd in 2016 gepubliceerd. De lijst werd geactualiseerd in 2017, 2019 en 2022. Op heden (anno 2024) is de vierde herziening van de lijst lopende.
De uitvoering van deze verordening op nationaal niveau betreft een bevoegheidsoverschrijdende kwestie (federale en gewestelijke overheden) dat wordt geregeld via het IUS-Samenwerkingsakkoord (zie Nationaal beleidskader). In dit verband werden in België drie entiteiten opgericht:
- De Wetenschappelijke Raad voor IAS (invasive alien species), bestaande uit wetenschappelijke deskundigen die advies uitbrengen aan het Nationaal Comité voor IAS;
- Het Nationaal Comité voor IAS, bestaande uit besluitvormers die het standpunt van België over de Unielijst en de actualisering ervan ontwikkelen en overnemen (het standpunt van België wordt vervolgens binnen het EU-Comité voor IAS gedeeld met de andere lidstaten);
- Het Nationaal Wetenschappelijk Secretariaat voor IAS, dat de Wetenschappelijke Raad ondersteunt bij het beantwoorden van vragen van het Nationaal Comité voor IAS. Het secretariaat stond tevens in voor de publicatie van de Unielijstsoorten die van belang zijn voor België.
7) EU Biodiversiteitsstrategie 2030
Officiële naam: EU Biodiversity Strategy 2030
Document: 2020
De EU-Biodiversiteitsstrategie voor 2030 (COM (2020) 380) bevat specifieke verbintenissen en acties die tegen 2030 moeten worden uitgevoerd. Deze omvatten o.a. het opzetten van een groter EU-breed netwerk van beschermde gebieden op land en op zee, de opmaak van een EU-plan voor natuurherstel en maatregelen om de globale achteruitgang in biodiversiteit aan te pakken. De Biodiversiteitsstrategie erkent de problematiek rond invasieve uitheemse soorten en stelt als doel de gevestigde invasieve uitheemse soorten te beheren en het aantal soorten van de Rode Lijst die zij bedreigen met 50% te verminderen.
De Verordening (EU) 2024/1991 inzake natuurherstel en tot wijziging van Verordening (EU) 2022/869 omvat herstelmaatregelen die ervoor moeten zorgen dat in 2030 ten minste 20% van de land- en zeegebieden van de EU hersteld is, en in 2050 alle aangetaste ecosystemen. De verordening erkent de negatieve impact van invasieve NIS op de inheemse fauna en flora. Een aantal mogelijke herstelmaatregelen worden opgelijst in bijlage VII (aansluitend bij Artikel 14.16), waaronder het verwijderen en beheersen van invasieve NIS en het voorkomen of tot een minimum beperken van nieuwe introducties.