Overslaan en naar de inhoud gaan

Informatie

Definities

Niet-inheemse soort (exoot)
Een niet-inheemse soort is een organisme dat zich buiten zijn oorspronkelijk verspreidingsgebied heeft gevestigd in een gebied waar het niet van nature voorkomt.

Geïntroduceerde niet-inheemse soort
De geïntroduceerde niet-inheemse soorten vormen een subcategorie onder de niet-inheemse soorten. Een geïntroduceerde niet-inheemse soort is een organisme dat zich buiten zijn oorspronkelijk verspreidingsgebied heeft gevestigd in een gebied waar het niet van nature voorkomt, waarbij het overbruggen van een (natuurlijke) barriëre (bv. een oceaan) enkel mogelijk was met behulp van menselijke activiteiten (scheepvaart, aquacultuur, etc.). De voornaamste beleidskaders rond het opvolgen en het nemen van maatregelen inzake (invasieve) niet-inheemse soorten richten zich dan ook in hoofdzaak op deze subcategorie (o.a. Kaderrichtlijn Mariene Strategie 2008/56/EG – descriptor 2; IUS-Verordening (EU) nr. 1143/2014; VN-Zeerechtenverdrag Artikel 196.1). Binnen het voorliggend initiatief worden enkel de geïntroduceerde niet-inheemse mariene soorten in rekening gebracht, en ligt de nadruk bij het al dan niet weerhouden van een soort op de ‘primaire’ introductiewijze. Zo wordt een organisme die oorspronkelijk voorkomt in de Pacifische regio en via scheepvaart in Noord-Frankrijk werd geïntroduceerd (primair) en zich vervolgens op natuurlijke wijze richting België heeft verspreid (secundair) wel degelijk weerhouden.  

Soorten die op natuurlijke wijze hun leefgebied uitbreiden zonder een menselijke verspreidingsvector en zo nieuwe gebieden koloniseren maken bijgevolg geen deel uit van deze inventarisatie-oefening. Veranderingen in het biogeografisch voorkomen van organismen te wijten aan de klimaatverandering worden binnen de context van het voorliggend initiatief onder deze laatste categorie gerekend.

Watchlist-soort
Een Watchlist-soort betreft een in West-Europa geïntroduceerde niet-inheemse mariene soort die reeds in de nabijheid van de Belgische grens werd aangetroffen in de Nederlandse Westerschelde en Oosterschelde alsook langs de Franse Opaalkust, maar op heden nog niet op het Belgisch grondgebied werd waargenomen. Het betreffen bijgevolg soorten waarvoor een verhoogde waakzaamheid aan de dag dient te worden gelegd. Deze soorten worden binnen het kader van de huidige inventarisatie wel in beschouwing genomen.

Invasieve soort
Als een niet-inheemse soort schadelijk blijkt te zijn voor zijn nieuwe leefomgeving of voor de lokale economie, dan spreken we van een invasieve soort. Echter, de mate van impact die het toekennen van de stempel ‘invasief’ rechtvaardigd is niet eenduidig bepaald, wat vaak aanleiding geeft tot discussie.

Cryptogene soort
Voor een aantal soorten is de oorsprong niet eenduidig te achterhalen en/of is het moeilijk te zeggen of ze nu al dan niet inheems zijn in een bepaalde regio. Deze twijfel kan ontstaan bij (i) kosmopoliete organismen, (ii) soorten met een cryptische levenswijze die bijgevolg moeilijk te observeren zijn en (iii) soorten die vroeger niet goed gekend waren omdat de toenmalige technieken onvoldoende ontwikkeld waren om de organismen in kwestie te bestuderen.

Primaire en secundiare introductiewijze
De primarie introductiewijze verwijst naar de menselijke activiteit die instaat voor de (on)opzettelijke introductie van een niet-inheemse soort ‘rechtstreeks’ vanuit het oorsprongsgebied. Secundaire verspreiding heeft betrekking op de hierop volgende verdere uitbreiding van het organisme binnen het nieuw gebied.

 

Geïntroduceerde niet-inheemse soorten: impact en overkoepelende beleidsaanpak

Geïntroduceerde niet-inheemse soorten (GNIS) worden vaak geassocieerd met negatieve effecten voor de lokale biodiversiteit en ecosysteemfuncties. Maar niet alle exoten hebben een aantoonbare impact op andere soorten of habitats in hun nieuwe milieu. Voor een minderheid is het invasief karakter echter van een dergelijke aard dat ze een probleem stellen voor de lokale biodiversiteit, de economie of de volksgezondheid, of de ecosysteemdiensten in het gedrang brengen. Naar schatting vormt ongeveer 10 tot 15% een gevaar voor de Europese biodiversiteit (cf. Verordening (EU) nr. 1143/2014). Deze invasieve niet-inheemse soorten (NIS) worden wereldwijd beschouwd als de tweede belangrijkste oorzaak van het verlies aan biodiversiteit (na de directe vernietiging van habitats) (Kettunen et al. 2008). Het is voor het beleid belangrijk prioritaire aandacht te richten op deze invasieve NIS, en concrete beheersmaatregelen te treffen daar waar dringend en noodzakelijk. Op deze manier kunnen de beheersmaatregelen en de (beperkte) middelen optimaal aangewend worden. Daarnaast is het belangrijk te blijven inzetten op de reeds bestaande algemeen preventieve maatregelen om schadelijke gevolgen van invasieve NIS te vermijden.

Op het niveau van de Europese Unie werd hiertoe de Verordening (EU) Nr. 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten opgesteld. In deze verordening worden regels vastgesteld om de nadelige gevolgen op de biodiversiteit van zowel de opzettelijke als onopzettelijke introductie en verspreiding in de Unie van invasieve GNIS te voorkomen, tot een minimum te beperken en te matigen. De zogenaamde ‘Unielijst’ van prioritaire soorten wordt door de Europese Commissie opgesteld (in samenspraak met de lidstaten) en werd reeds drie maal herzien (2017, 2019 en 2022, een vierde herziening is anno 2024 nog lopende). Op heden bevat de lijst 88 soorten. Voor deze soorten geldt een verbod op het opzettelijk invoeren, houden, kweken, vervoeren, verhandelen en vrijlaten. In afwijking van de beperkingen dienen lidstaten een vergunningssysteem vast te stellen. Verder dienen de lidstaten voor de soorten in kwestie actieplannen betreffende de introductieroutes op te maken, een surveillancesysteem en officiële controles op te zetten met het oog op een vroegtijdige detectie en een snelle uitroeiing ervan, alsook doeltreffende beheersmaatregelen te bepalen voor het beheer van wijdverspreide invasieve GNIS. Echter, de vereiste criteria (Artikel 4.3a-e) bemoeilijken de opname van mariene GNIS in de Unielijst. Zo zijn de nadelige gevolgen voor de biodiversiteit (en menselijke gezondheid en economie) niet steeds eenduidig aan te tonen (Artikel 4.3c). Daarnaast is de succesvolle uitroeiing van mariene GNIS in een open systeem niet evident en is het veelal niet zeker dat een gecoördineerd optreden op Unie-niveau de introductie, vestiging of verspreiding van een soort zal tegengaan of de nadelige gevolgen verbonden met de aanwezigheid van een invasieve soort daadwerkelijk zal voorkomen (Artikels 4.3d-e). Doordat er weinig praktische en kosteneffectieve middelen beschikbaar zijn om NIS in het mariene milieu uit te roeien of te beheersen zonder het lokale ecosysteem te schaden, wordt het voorkomen van de introductie van NIS momenteel beschouwd als de enige haalbare beheersoptie voor het mariene milieu. Hierdoor staan op heden slechts twee mariene GNIS op de lijst, zijnde Rugulopteryx okamurae (zeewier) en Plotosus lineatus (Gestreepte koraalmeerval). Geen van beiden komt voor op het Belgisch grondgebied. Wel komen twee soorten voor op de Unielijst die ook in deze publicatie worden weerhouden omwille van hun aanwezigheid in het studiegebied (veelal brakwatermilieus), zijnde Pseudorasbora parva (Blauwband) en Eriocheir sinensis (Chinese wolhandkrab).  

Mariene GNIS komen wel specifiek aan bod in de Richtlijn 2008/56/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie - KRMS). De KRMS beschrijft de goede milieutoestand (GMT) aan de hand van elf descriptoren, waarbij ‘descriptor 2’ stelt dat de door menselijke activiteiten geïntroduceerde soorten zich op een niveau dienen te bevinden waarbij het ecosysteem niet verandert. Concreet dragen de volgende nationale KRMS-maatregelen bij tot het behalen van de GMT van descriptor 2, al werd de GMT voor deze descriptor tijdens de laatste evaluatie (2022) nog niet bereikt (Belgische Staat, 2022):

Sinds 2016 (eerste KRMS-cyclus):

- Milieu-effectenrapportage en passende beoordeling (aandacht voor fouling);
- Voorwaarde vergunning (o.a. windparken): maximale beperking introductie verharde substraten;
- Voorwaarde vergunning: monitoring tijdens constructie en exploitatie – fouling macrobenthos;
- Verbod opzettelijke (tenzij vergunning) en onopzettelijke introductie van niet-inheemse organismen via ballastwater, geregeld door de Wet Marien Milieu van 11 december 2022;
- Maatregelen tegen fouling (2011-richtlijnen IMO voor de controle van biofouling op schepen).

Sinds 2022 (tweede KRMS-cyclus):

- Ontwikkelen classificatiesysteem van niet-inheemse soorten (geklasseerd volgens dreiging);
- Handhaving van de IMO biofouling richtlijnen: reiniging scheepsrompen voor binnenvaren BNZ;
- Striktere navolging en implementatie van het Ballastwaterverdrag, met een verhoogde aandacht voor controle op verversing van ballastwater.

De monitoring die plaatsvindt in het kader van de KRMS is gericht op de detectie van de komst van nieuwe GNIS. Naast informatie die het resultaat is van systematische monitoring, worden ook waarnemingen van nieuwe GNIS uit projecten of ad-hoc-waarnemingen opgenomen. De systematische monitoring, zoals geformuleerd in het geactualiseerd monitoringsprogramma voor de Belgische mariene wateren, omvat volgende activiteiten (Belgische Staat, 2020): 

- ‘ANSBE-P6-Benthos-1-soft-sediment’: de monitoring van het zacht substraat benthos in het kader van de milieueffectenbeoordeling van de baggerstortplaatsen en zandwinningsgebieden in het Belgisch deel van de Noordzee (Uitvoerder: Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek - ILVO);
- ‘ANSBE-P7-Benthos-2-epi-fish’: de monitoring van epibenthos en demersale vis in het kader van de milieueffectenbeoordeling van de baggerstortplaatsen en zandwinningsgebieden in het Belgisch deel van de Noordzee (Uitvoerder: Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek - ILVO); 
- ‘ANSBE-P8-Benthos-3-windfarm’: de monitoring van macrobenthos en sediment in offshore windmolenparken (Uitvoerder: Universiteit Gent - UGent);
- ‘ANSBE-P9-Benthos-4-hard-substrate’: de monitoring van niet-inheemse soorten op harde substraten (strandhoofden, boeien, windturbines, meetpalen en andere offshore kunstmatige structuren zoals kunstmatige eilanden en kunstmatige riffen zodra deze beschikbaar komen (Uitvoerder: Instituut voor Natuurwetenschappen - KBIN).

Daarnaast worden in het kader van LifeWatch België door het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) sinds respectievelijk 2014 en 2017 langetermijngegevensreeksen voor zoöplankton en fytoplankton gegenereerd voor de Belgische kustwateren en zandbanksystemen (Belgische Staat, 2020). Deze monitoringsprogramma’s (‘ANSBE-P13-Plankton-2-phyto’ en ‘ANSBE-P14-Plankton-3-zoo’) maken eveneens integraal deel uit van het geactualiseerd monitoringsprogramma voor de Belgische mariene wateren, en dragen bij tot verbeterde inzichten voor descriptor 1 ‘Biodiversiteit’ (meer specifiek voor de drie indicatoren PH1, PH2 en PH3 (McQuatters-Gollop et al., 2022) ter beoordeling van de pelagische habitats). Concreet omvat deze tijdreeks publiek toegankelijke biodiversiteitsinformatie over zowel zoöplankton als fytoplankton uit de pelagische zone (zie ook Lifewatch Species Information Backbone (LW-SIBb), de World Register for Marine Species (WoRMS) en de World Register for Introduced Marine Species (WRiMS)), verzameld via high-throughput beeldvormingssensoren (ZooScan, FlowCam). De verzamelde gegevens voor fytoplankton (FlowCam-data en genetische LifeWatch-data) kunnen zo mogelijks ook inzichten verschaffen op het niveau van descriptor 2, al werd deze piste tot op heden nog niet actief bewandeld. Daarnaast wordt een fysieke monsterbibliotheek voor zoöplankton onderhouden, wat retrospectieve analyses mogelijk maakt om het voorkomen van potentiële NIS en invasieve taxa in de loop der tijd te traceren. Verder worden analysetools rond invasieve NIS opgezet in het kader van de LifeWatch Alien Species Virtual Research Environment (Alien Species VRE) en worden applicaties ontwikkeld in het Digital Twin of the Ocean (DTO)-BioFlow-project (gecoördineerd door VLIZ met focus op de integratie van biodiversiteitdata in de DTO) en het MARCO-BOLO-project (MARine COastal BiOdiversity Long-term Observations – versterken van biodiversiteitsobservaties ter ondersteuning van het beleid).

In België werd binnen de context van het ‘Alien Alert project’ in 2014 het Harmonia+ protocol ontwikkeld (D'hondt et al., 2015). Deze tool voorziet in een eerstelijns-risico-evaluatie van potentieel invasieve NIS, en is eveneens internationaal toepasbaar. Het komt voort uit een herziening van het voormalige ISEIA-protocol (Invasive Species Environmental Impact Assessment) (Branquart, 2009; Vanderhoeven et.al., 2015), waarin nu alle invasiefasen en verschillende soorten effecten zijn opgenomen. 

 

Inhoudelijke en ruimtelijke afbakening

Wereldwijd hebben talrijke plant- en diersoorten met succes nieuwe leefgebieden gekoloniseerd, ook in het mariene milieu. Het probleem van geïntroduceerde niet-inheemse soorten (GNIS) is niet nieuw. In de geschiedenisboeken vinden we meldingen van vroege introducties. Maar voor een aantal soorten is het echter moeilijk te zeggen of ze nu al dan niet inheems zijn. Onze kennis reikt voor sommige groepen zeeorganismen immers niet ver terug in het verleden (zie ook Definities: Cryptogene soort).

Deze website en het bijhorende boek bieden aan de hand van soortenfiches een beknopt overzicht van de kennis omtrent de mariene en kustgebonden GNIS in het Belgisch deel van de Noordzee en aanpalende estuaria (figuur 1). Concreet omvat deze afbakening zowel het Belgisch deel van de Noordzee, het strand, havengebieden, estuaria, slikken, schorren en brakke binnenwateren. Wat de binnenwateren betreft geldt als randvoorwaarde dat het milieu waarin de soorten gedijen enige zeewaterinvloed moet kennen (mesohalien, polyhalien).

Het overzicht betreft de stand van zaken op datum van oktober 2024. Zo werden 32 nieuwe soortenfiches opgemaakt ten opzichte van de 2020-versie (Verleye et al. 2020, 79 soorten), inclusief 6 zgn. ‘watchlist’-soorten (zie ook Definities: Watchlist-soort). Het merendeel van de fiches uit 2020 is ongewijzigd gebleven, met uitzondering van een aantal soorten waarbij zich de afgelopen jaren significante nieuwe inzichten hebben voorgedaan of aanzienlijke veranderingen hebben plaatsgevonden met betrekking tot hun verspreiding, zoals bij de Zebrazeespin Ammothea hilgendorfi, het Vogelkopmosdiertje Bugulina stolonifera, de Groene golfbrekeranemoon Diadumene lineata, de Grijze korstzakpijp Diplosoma listerianum, het Venstermosdiertje Fenestrulina delicia, de Trompetkalkkokerworm Ficopomatus enigmaticus, de Estuariene poliepvlo Incisocalliope aestuarius en de Amerikaanse aasgarnaal Neomysis americana.

Er wordt getracht de soortenlijst zo actueel en volledig mogelijk te houden. Dit is echter geen evidentie, daar mariene GNIS vaak per toeval worden ontdekt en sommige soortengroepen minder goed gekend zijn, zoals het plankton. Daarbij komt nog dat ze soms moeilijk kunnen onderscheiden worden van de lokale inheemse soorten, wat in sommige gevallen kan leiden tot het verkeerdelijk benoemen van een GNIS.

Deze website biedt informatie over de levenscyclus en ecologie van de soorten in kwestie, de wijze van introductie en verspreiding, potentiële effecten of meetbare impact van de soort op het milieu en mogelijke maatregelen. Let wel, omdat er voor bepaalde soorten nog onzekerheid bestaat rond het exacte oorsprongsgebied of de (primaire) introductievector wordt één enkele soort soms aan meerdere ‘potentiële’ oorsprongsgebieden of transportvectoren toegekend. Gelieve dan ook enige voorzichtigheid aan de dag te leggen vooraleer conclusies te formuleren op basis van de Samenvattende situatieschets en u steeds te wenden tot de uitgebreide soortenpagina en bijhorende bronnen om u verder te informeren.
 

Figuur 1: Overzicht van het studiegebied. Blauw: Belgisch grondgebied (marien of met zeewaterinvloed). Geel: regio’s waarvan de voorkomende niet-inheemse soorten die nog niet in België werden aangetroffen opgenomen werden in de ‘watchlist’ (zie Definities). Bron: EMODnet Bathymetry, Eurostat, NGI, Vlaamse Hydrografie, INBO, Agentschap voor Natuur en Bos, Agentschap Digitaal Vlaanderen, OpenStreetMap contributors.

 

Welke soorten vindt u WEL terug op deze website:

- Door menselijke activiteiten (on)opzettelijk GNIS die voorkomen in zoute en brakke milieus in de België;
- GNIS die voorkomen in zoute en brakke milieus in de buurlanden in de nabijheid van de Belgische grens, maar die nog niet in België werden aangetroffen (zgn. watchlist-soorten). Concreet gaat dit over soorten die reeds werden gesignaleerd in de Nederlandse Westerschelde en Oosterschelde of ter hoogte van de Franse Opaalkust;
- Cryptogene soorten waarvan een sterk vermoeden heerst dat deze werden geïntroduceerd.

 

Welke soorten vindt u NIET terug op deze website:

- Strikt zoetwatersoorten;
- Mariene soorten die op een natuurlijke wijze hun weg hebben gevonden naar de Belgische wateren (zgn. ‘ecoschuivers’ of ‘klimaatschuivers’). De redenen voor het niet weerhouden van (niet-inheemse) organismen die op natuurlijke wijze hun leefgebied hebben uitgebreid in het voorliggend overzichtswerk zijn zowel van juridische als praktische aard. Zo stelt de Europese Kaderrichtlijn mariene strategie (2008/56/EG), i.e. het overkoepelend Europees beleidskader gericht op de bescherming van het mariene milieu, dat de door menselijke activiteiten geïntroduceerde NIS zich op een niveau dienen te bevinden waarbij het ecosysteem niet verandert. Hieruit vloeit automatisch voort dat de (niet-inheemse) soorten die zich op een natuurlijke wijze tot bij ons hebben weten te verspreiden niet onder dit beleidskader vallen. Niettegenstaande de klimaatverandering in belangrijke mate door antropogene processen wordt beïnvloed, betreft deze geen menselijke activiteit op zich. Bovendien is het voor sommige ‘nieuwe’ soorten onzeker of ze al dan niet reeds in lage concentraties aanwezig waren en dus potentieel inheems zijn, waarbij veranderingen in het milieu een gunstig effect hebben gehad op het voorkomen van bepaalde organismen. Verder wordt verwacht dat de klimaatopwarming in de toekomst zal resulteren in de noordwaartste verschuiving van de biogeografische voorkomens van talloze soorten, wat zou resulteren in een lijst aan NIS die niet meer bij te houden valt. Dit heeft als gevolg dat ondermeer de volgende in België voorkomende NIS niet werden weerhouden in de voorliggende publicatie: de zeepissebed Anilocra frontalis, het Kokerwormkrabbetje Asthenognathus atlanticus, de Ovaalronde krab Atelecyclus undecimdentatus, de visparasiet Ceratothoa steindachneri, de Hoekige krab Goneplax rhomboides, de Reuzenschelpkokerworm Loimia ramzega, de zeepissebed Nerocila cf. bivittata en het Kleineheremietzakje Septosaccus cuenoti.
 

 

VLIZ Alien Species Consortium

De beschikbaar gestelde wetenschappelijke informatie vloeit voort uit het ‘VLIZ Alien Species Consortium’, een samenwerking tussen VLIZ en wetenschappers uit diverse nationale en internationale kennisinstellingen. Onderstaande experten (32), werkzaam binnen 17 verschillende instellingen en afkomstig uit vier verschillende landen, hebben bijgedragen aan de opmaak en actualisatie van de soorteninformatie (2020-2024):

 

Naam

Instituut

Land

Azémar Frédéric

(ECOLAB) Université Paul Sabatier - Laboratoire Ecologie Fonctionnelle et Environnement

FR

Backeljau Thierry

(KBIN) Instituut voor Natuurwetenschappen

BEL

Belpaire Claude

(INBO) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

BEL

Boets Pieter

(PCM) Provincie Oost-Vlaanderen - Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek

BEL

De Blauwe Hans

(RBINS) Institute of Natural Sciences

BEL

De Clerck Olivier

(UGent) Universiteit Gent - Onderzoeksgroep Fycologie

BEL

De Grave Sammy

(OUMNH) Oxford University Museum of Natural History

UK

de Voogd Nicole

Universiteit Leiden / Naturalis Biodiversity Center

NL

Delbare Daan

(ILVO) Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek

BEL

d'Udekem d'Acoz Cédric

(KBIN) Instituut voor Natuurwetenschappen

BEL

Dumoulin Emmanuel

Onafhankelijk expert

BEL

Faasse Marco

Eurofins Aquasense

NL

Flandroit Antoine

(UMons) Université de Mons - Biology de Marine Organisms and Biomimetics Unit

BEL

Gittenberger Arjan

GiMaRIS

NL

Hillewaert Hans

(ILVO) Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek

BEL

Jonckheere Ingrid

Onafhankelijk expert

BEL

Kerckhof Francis

(KBIN) Instituut voor Natuurwetenschappen

BEL

Kerkhove Thomas

(KBIN) Instituut voor Natuurwetenschappen

BEL

Provoost Sam

(INBO) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

BEL

Rumes Bob

(KBIN) Instituut voor Natuurwetenschappen

BEL

Sabbe Koen

(UGent) Universiteit Gent - Laboratorium voor Protistologie en Aquatische Ecologie

BEL

Soors Jan

(INBO) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

BEL

Speybroeck Jeroen

(INBO) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

BEL

Tackx Micky

(ECOLAB) Université Paul Sabatier - Laboratoire Ecologie Fonctionnelle et Environnement

FR

Van den Neucker Tom

(UAntwerpen) Universiteit Antwerpen - ECOSPHERE

BEL

van der Loos Luna

(UGent) Universiteit Gent - Onderzoeksgroep Fycologie

BEL

van Haaren Ton

Eurofins AquaSense

NL

Van Landuyt Wouter

(INBO) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

BEL

van Moorsel Godfried

Ecosub

NL

Van Steenbrugge Lies

(ILVO) Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek

BEL

Verreycken Hugo

(INBO) Instituut voor Natuur en Bosonderzoek

BEL

Volckaert Filip

(KU Leuven) Katholieke Universiteit Leuven - Afdeling Ecologie, Evolutie en Biodiversiteitsbehoud

BEL