Heleobia charruana - Zuid-Amerikaans brakwaterhorentje
WETENSCHAPPELIJKE NAAM
Heleobia charruana (A. d'Orbigny, 1841)Het Zuid-Amerikaans brakwaterhorentje komt van nature voor langsheen de oostkust van Zuid-Amerika, ter hoogte van Brazilië en Uruguay (en mogelijks nog iets zuidelijker [2]), met de Braziliaanse provincie Sao Paulo als meest noordelijke voorkomen [3-6].
Eerste waarneming in België
De eerste ‘officiële’ rapportage van de soort op Europees grondgebied vond plaats in Antwerpen in mei 2017. Toen werd de slak op basis van de schelpmorfologie nog verkeerdelijk gedetermineerd als Heleobia cf. australis, maar DNA-onderzoek bevestigde later dat het wel degelijk om Heleobia charruana ging [2,3]. Op basis hiervan konden ook eerdere detecties in Nederland en het Verenigd Koninkrijk (zie verder) worden bevestigd.
Verspreiding in België
Het voorkomen van het Zuid-Amerikaans brakwaterhorentje is op heden beperkt tot het Antwerps havengebied [3].
Verspreiding in onze buurlanden
Tijdens de eerste twee decennia van deze eeuw werd de soort (toen nog niet op soortniveau geïdentificeerd) meermaals aangetroffen in het intergetijdengebied van de Theems in het zuidoosten van het Verenigd Koninkrijk (sinds 2003). In 2014 werd de slak eveneens voor het eerst aangetroffen in het Noordzeekanaal, nabij IJmuiden en in de haven van Amsterdam (Nederland) [2,3]. Recenter werd de soort ook aangetroffen in Schiedam (2019, nabij de haven van Rotterdam) en de Oosterschelde (2020, Bergse Diepsluis) [2].
Het feit dat het voorkomen van de soort meermaals kon worden vastgesteld in drie Noordwest-Europese landen in de voorbije 20 jaar doet vermoeden dat het om gevestigde populaties gaat [3]. Daar de soort sterke gelijkenissen vertoont met het inheemse Gewone wadslakje Peringia ulvae, bestaat de kans dat het Zuid-Amerikaans brakwaterhorentje reeds langer aanwezig is in Noordoost-Europese estuaria maar over het hoofd werd gezien. Maar om dit te bevestigen dient ouder materiaal van Peringia ulvae opnieuw onder de loep genomen te worden [2,3].
Er heerst een vermoeden dat de Europese populatie het gevolg is van één enkele intercontinentale introductie in het Theems-estuarium, waarna de soort zich via secundair transport verder heeft verspreid over de Zuidelijke Noordzee. De meest plausibele primaire introductievector betreft allicht transport via ballastwater. Deze laatste kan ook de secundaire vector zijn, maar andere natuurlijke pistes kunnen tevens een optie vormen, zoals het overleven doorheen het verteringssysteem van rondtrekkende vissen of vogels [3] (zoals voor andere soorten reeds werd aangetoond [7-9]) of door mee te liften op drijvend zeewier [3,4]. Aangroei op de romp van (recreatieve) vaartuigen wordt als weinig waarschijnlijk geacht [3].
De soort komt voor in brakwaterhabitats met variabele saliniteit, en tolereert waarden tussen 0,5 en 34,5 psu [3,4]. De slak wordt aangetroffen op diverse substraten, gaande van modderig sediment tot stenen, in hoofdzaak in stagnerend of traagstromend water [3]. In de beschutte haven van Antwerpen komt de slak algemeen voor op diepte tussen 5 en 12,5 meter. In de zijarmen van het Nederlandse Noordzeekanaal zoekt de soort ook beschutte zones op en komt er in hoofdzaak voor in ondiep water (<1 meter), terwijl ze in het Noordzeekanaal zelf tot 19,2 meter diepte worden aangetroffen in densiteiten variërend tussen 10 en ruim 3,500 individuen per m². Zowel in de havengebieden van Antwerpen als Amsterdam wordt de slak aangetroffen in het donker ondergronds watersysteem van de haven [3].
De nakomelingen van het Zuid-Amerikaanse brakwaterhorentje kennen geen echt larvaal stadium, waardoor een verdere verspreiding door mee te liften op heerstende stromingen (zonder medium waarop ze zich kunnen vasthechten) weinig waarschijnlijk wordt geacht [3].
Op heden is er geen bewijs rond de impact van het Zuid-Amerikaanse brakwaterhorentje op inheemse fauna, al is de soort vaak dominant op de locaties van voorkomen, waardoor een potentiële impact op inheemse soorten niet uitgesloten kan worden [3]. Daarnaast wordt de biologische gemeenschap in zijn huidige introductiegebieden vaak reeds gedomineerd door de niet-inheemse soort Potamopyrgus antipodarum (Jenkins’ waterhorentje), die gelijkaardige kolonisatie-eigenschappen vertoont [3,10].
De sterke schelp varieert van bijna wit, over dof-geelachtig grijs tot bruinachtig. De groeilijnen zijn eerder onopvallend en de schelp heeft een kegelvormige spits. De windingen worden gescheiden door een nauwelijks ingesneden naad. De schelpen worden gekenmerkt door variabele grootte. De 33 opgemeten exemplaren in Antwerpen varieerden tussen 3,9 en 6,4 mm in de lengte en 2,1 en 3,0 mm in de breedte, met lengte-breedte ratio’s tussen 1,7-2,1. Er zijn geen grotere schelpen gekend uit het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Er dient gezegd te worden dat het onmogelijk te bepalen valt of een schelp al dan niet volgroeid is, waardoor de minimum-afmetingen betrouwbaarder zijn dan de maximale grootteordes. Voor een gedetailleerde soortbeschrijving wordt doorverwezen naar de literatuur [3].
[1] World Register of Marine Species (WoRMS) (2024). Heleobia charruana (d’Orbigny, 1841). https://www.marinespecies.org/aphia.php?p=taxdetails&id=760578 (2024-10-18).
[2] van Haaren, T.; de Bruyne, R. (2021). Vermomd wadslakje eindelijk ontmaskerd. Nature Today 13 mei: online https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=27705 [https://www.vliz.be/en/imis?module=ref&refid=394074]
[3] van Haaren, T.; Worsfold, T.M.; Stelbrink, B.; Collado, G.A.; Gonçalve, I.C.B.; Serra, W.S.; Scarabino, F.; Gittenberger, A.; Gittenberger, E. (2021). Heleobia charruana (Gastropoda, Truncatelloidea, Cochliopidae), a South American brackish water snail in northwest European estuaries. Basteria 85(1): 82-91 [https://www.vliz.be/en/imis?module=ref&refid=394073]
[4] Marcus, E. (1963). On Brazilian supralittoral and brackish water snails. Bol. Inst. Oceanogr. Sao Paulo 13(2): 41-52. [https://www.vliz.be/en/imis?module=ref&refid=394072]
[5] Cenzano, C.S.S.; Würdig, N.L. (2006). Spatial and temporal variations of the benthic macrofauna in different habitats of a lagoon of the northern coastal system of Rio Grande do Sul State, Brazil. Acta Limnologica Brasiliensia 18(2): 153-163. [https://www.vliz.be/en/imis?module=ref&refid=394071]
[6] Ortega, I.; Colling, L.A.; Dumont, L.F.C. (2018). Response of soft-bottom macrobenthic assemblages to artisanal trawling fisheries in a subtropical estuary. Est., Coast. and Shelf Sci. 207: 142-153. [https://www.vliz.be/en/imis?module=ref&refid=394070]
[7] Haynes, A.; Taylor, B.J.R.; Varley, M.E. (1985). The influence of the mobility of Potamopyrgus jenkinsi (Smith E. A.) (Prosobranchia : Hydrobiidae) on its spread. Arch. Hydrobiol. 103(4): 497-508. [https://www.vliz.be/en/imis?module=ref&refid=394069]
[8] van Leeuwen, C.H.A.; van der Velde, G.; van Lith, B.; Klaassen, M. (2012). Experimental quantification of long distance dispersal potential of aquatic snails in the gut of migratory birds. PLoS One 7(3): e32292. [https://www.vliz.be/en/imis?module=ref&refid=394061]
[9] Vinson, M.R.; Baker, M.A. (2008). Poor growth of rainbow trout fed New Zealand mud snails Potamopyrgus antipodarum. N. Am. J. Fish. Manage. 28(3): 701-709. [https://www.vliz.be/en/imis?module=ref&refid=394060]
[10] Alonso, A.; Castro-Díez, P. (2008). What explains the invading success of the aquatic mud snail Potamopyrgus antipodarum (Hydrobiidae, Mollusca)? Hydrobiologia 614(1): 107-116 [https://www.vliz.be/nl/imis?module=ref&refid=206637]
VLIZ Alien Species Consortium (2024). Heleobia charruana – Zuid-Amerikaans brakwaterhorentje. Geïntroduceerde niet-inheemse soorten van het Belgisch deel van de Noordzee en aanpalende estuaria anno 2024. Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ). 4 pp.