Er was een tijd dat de Europese platte oester (Ostrea edulis) even vanzelfsprekend was als zand onder je voeten aan zee. Van de vroege steentijd tot diep in de twintigste eeuw bepaalden oesterriffen het onderwaterlandschap aan de Vlaamse kust. Eeuwenlang voedden ze mens én natuur: als smakelijke lekkernij, als handelswaar, en als fundament van een bruisend ecosysteem. Vandaag is de soort zeldzaam. Maar na decennia van afwezigheid groeit de hoop op terugkeer. Onderzoekers, vissers en beleidsmakers slaan de handen ineen. Hoe kon een soort die zo bepalend was voor mens én natuur haast volledig verdwijnen? Wat is het verhaal achter deze comeback? En waarom zijn die verdwenen riffen van levensbelang voor de zee van morgen?
– BINKE D'HAESE
Van vetmesterij tot wereldfaam
Al duizenden jaren staan oesters op het menu. In prehistorische keukenhopen – afvalbergen vol slachtafval, potscherven en keukenresten – zijn resten van platte oesters teruggevonden. Rondtrekkende mensengroepen oogstten en consumeerden ze dus vaak. Ook tijdens de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd is de platte oester een vaste waarde op het menu van rijk en arm Vlaanderen en omstreken. Monniken eten ze in abdijen. Vissers en kustbewoners verzamelen ze op zandbanken en slikken. In de achttiende en negentiende eeuw groeit de vraag sterk, en ontstaan er commerciële 'oesterkwekerijen' in Oostende, Nieuwpoort en elders.
Enige nuance. Wat we vandaag oesterkwekerijen noemen, zijn in de achttiende en negentiende eeuw in feite 'oester-vetmesterijen'. De jonge oesters komen niet uit kweek, maar uit wilde oesterbanken voor onze kust, die al snel uitgeput raken. Nieuwe ladingen arriveren uit de monding van de Theems, uit Whitstable, Burnham of Colchester: Engelse stadjes waar de zee haar eigen oogst levert. Pas aan onze kust krijgen die oesters hun finale karakter. Hier, in het zeewater vol plankton en detritus, voeden ze zich rond, filteren het zilte leven en groeien uit tot Ostendaises – stevig van vlees, parelwit van kleur, en beroemd om hun zachte, nootachtige smaak.
De Ostendaise krijgt al snel wereldfaam. Treinen vervoeren de vers geoogste oesters ‘razendsnel’ naar grote steden in België, Frankrijk, Duitsland en verder (tot zelfs bij de tsaar van Rusland!). Kustfamilies bouwen generaties lang aan een traditie van vakmanschap. De oester wordt een symbool van verbondenheid tussen kust en binnenland: wat de zee schenkt, vindt via spoor en handel zijn weg naar de stad.
Oesterpark van de familie Deswarte in Nieuwpoort (1864-WOI). Lees meer over deze en andere oesterparken aan de Belgische kust op de CoastalWiki.
De kracht van een rif
De platte oester is niet alleen culinair erfgoed, maar ook een sleutelsoort in het mariene ecosysteem. Als deze soort verdwijnt heeft dat grote gevolgen voor vele andere zeeorganismen. Oesterriffen zijn hotspots van biodiversiteit. Een oesterbank, bestaande uit een opeenhoping van oesterschelpen, kan tot tientallen meters breed worden. In en rond zo’n rif vinden jonge vissen, krabben, garnalen, zeesterren en tal van andere soorten beschutting en voedsel.
Daarnaast kan een volwassen oester tot tweehonderd liter water per dag zuiveren. Daarbij neemt ze voedingsstoffen, plankton, zwevende deeltjes (detritus en algen), organisch materiaal, maar ook vervuilende stoffen (stikstofverbindingen of microplastics) uit het water op. Door de opname van zo’n 200 liter per dag verbetert de oester aanzienlijk de helderheid en kwaliteit van het water. Die helderheid (en dus hogere lichtdoorlaatbaarheid) is op haar beurt gunstig voor de groei van bijvoorbeeld zeegras of ander bodemleven. De groeiende aandacht voor herstel van oesterriffen biedt een mooi perspectief.
En er is meer: oesterriffen hebben een stabiliserend effect op de zeebodem. Ze dempen de kracht van golven en vormen een bescherming bij storm. Ze houden ook slib en zand vast en beperken zo de kans op ongewenst sedimentverlies. Een echte ‘ecosysteemingenieur’: een soort die het leefgebied voor zichzelf én vele andere dieren en planten verbetert.
Een zee vol bedreigingen
In de Belgische Noordzee keert vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw en zeker in de twintigste eeuw het tij voor de platte oester. Overbevissing, intensievere vistechnieken en verstoring van het bodemleven door aanleg van havens, vaargeulen en infrastructuur doen de populaties kelderen. Vanaf de eeuwwisseling kan het herstel de jaarlijkse oogst van miljoenen oesters niet meer bijbenen. Overexploitatie en habitatverlies doen de oesterriffen de das om.
Daarbovenop steekt in de jaren ‘70 een nieuwe bedreiging de kop op: de eencellige oesterparasiet Bonamia ostreae. Deze ziekte, ongewild meegelift met geïmporteerde oesters uit het buitenland, treft vooral de Europese soort en leidt tot massale sterfte. In dezelfde periode introduceren kwekers de Japanse oester (Magallana gigas; eerder genoemd Crassostrea gigas) als alternatief. Die zogenaamde creuses blijken robuuster. Voor verspreiding in het wild is men toen niet bevreesd: in ons koude klimaat zouden hun vrijlevende larven het niet overleven. Wat men niet mee in beschouwing neemt, is de klimaatopwarming. Oesterlarven van de Japanse oester houden wel van warmer water en geleidelijk aan verdringt de Japanse nieuwkomer de inheemse platte oester.
Schelpen van platte oester (links) en Japanse oester (rechts).
Binnen enkele decennia zijn de ooit zo dominante platte oesterbanken vrijwel volledig verdwenen uit de Noordzee. Enkel een paar verspreide individuen overleven in moeilijk bereikbare of beschermde zones. Japanse oesters nemen het over, maar deels op andere plaatsen dan waar vroeger de platte oester welig tierde. Ze hechten zich liever aan harde oppervlakken zoals dijken, stenen of andere schelpen, in plaats van zich massaal te vestigen op de zeebodem. Bovendien zijn veel natuurlijke bankstructuren al verdwenen door overbevissing en ziekte, waardoor geschikte plekken schaars zijn geworden.
De economische impact is groot. Familiebedrijfjes, die generaties lang aan de Belgische kust oesterparken hadden uitgebaat, zien hun levenswerk in rook opgaan. Ook het verlies aan cultuur en traditie is voelbaar. Lokaal opgekweekte oesters zijn plots een zeldzame lekkernij in plaats van een vertrouwde smaak van de zee.
Biologie en uitdagingen van de platte oester
Waarom kreeg de platte oester het zo zwaar, terwijl de Japanse soort standhield? Het antwoord ligt in haar biologie. Ze heeft een bijzondere voortplantingscyclus: ze wisselt van geslacht en de vrouwelijke dieren houden de larven (beperkt aantal) enkele dagen in hun schelp, waardoor de overlevingskans toeneemt. Daarna zweven de larven enkele weken als plankton door de zee, tot ze een harde ondergrond vinden om zich te vestigen. Pas dan groeien ze uit tot jonge oesters.
Die cyclus maakt de platte oester kwetsbaar. Zonder voldoende broeddieren, geschikt substraat, schoon water en bescherming tegen bodemberoering, roofdieren of parasieten lukt een natuurlijk herstel niet. Daarbovenop komt de parasiet Bonamia als grote bedreiging: waar hij aanwezig is, sterven jonge oesters snel, waardoor natuurlijke verjonging uitblijft. Ook herintroductieprojecten moeten hiermee rekening houden door enkel gezonde, resistente dieren te selecteren en streng te monitoren op ziektes.
De Japanse oester pakt het anders aan. Ze plant zich uitwendig voort: mannetjes en vrouwtjes geven hun geslachtscellen tegelijk af in het water, waar de bevruchting plaatsvindt. De larven leven een tijd vrij in het plankton – miljoenen per seizoen. Individueel kwetsbaar, zo zonder broedzorg, maar sterk als collectief. Net deze enorme aantallen larven laat de soort toe zich snel uit te breiden en nieuwe plekken te koloniseren, zelfs na verstoring. Bovendien is de Japanse oester ongevoelig voor de parasiet Bonamia, wat haar populaties nog veerkrachtiger maakt.
Toch is de Japanse oester paradoxaal niet alleen een concurrent maar ook een bondgenoot. Haar schelpen kunnen dienen als vestigingsplek voor jonge platte oesters, maar de strijd om ruimte en voedsel blijft. Ze kunnen naast elkaar voorkomen: de platte oester leeft vooral in dieper, rustiger water dat altijd onder zeeniveau blijft, terwijl de Japanse oester vooral voorkomt op plekken die bij laagwater droogvallen. Daardoor overlappen hun leefgebieden slechts gedeeltelijk, wat ruimte laat voor co-existentie met de platte oester – zeker in dieper, stabiel water met weinig verstoring. Het succes van herstel hangt dus af van een precair ecologisch evenwicht.
Eerste tekenen van herstel
Toch liet de Europese platte oester zich niet helemaal kennen. In Nederland doken de voorbije tien jaar opnieuw populaties op: in de Oosterschelde, de Grevelingen, ... Ook in België worden vanaf 2016 exemplaren gevonden op boeien, pontons, en op harde structuren in en rond windmolenparken.
De Europese Unie maakt van biodiversiteitsherstel een prioriteit, door de Green Deal, de Biodiversiteitsstrategie 2030, en de Natuurherstelverordening. Ook hierdoor groeit het momentum voor oesterrifherstel. Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en verschillende Scandinavische landen zijn grootschalige herstelprojecten gestart. Deze initiatieven werken samen binnen de Native Oyster Restoration Alliance (NORA), een netwerk dat kennis en ervaring bundelt en deelt. Nadruk ligt hier niet enkel op het ecologisch herstel, maar ook op het economisch en cultureel belang voor Europa als geheel. Ook in België is oesterrifherstel een van de prioriteiten, zoals bepaald in de visie voor marien natuurherstel in 2022.
België als laboratorium
Enerzijds zet België sterk in op het instellen van 'bodemintegriteitszones' – gebieden waar de bodem niet mag verstoord worden, door sleepnetvisserij, scheepsankers of grind- en zandwinning. Zo krijgt deze gevoelige soort de kans om zich te vestigen en te groeien. Tegelijk wordt ook gewerkt aan het actief herstel van oesterriffen. In 2025 kreeg BELREEFS officieel groen licht als eerste oesterrifherstelproject op zee in België. Opdrachtgever is de dienst Marien Milieu van de FOD Volksgezondheid. Het consortium bestaat uit Jan De Nul, het Instituut voor Natuurwetenschappen, en de bedrijven Shells & Valves en Mantis Consulting.
Na een grondig onderzoek naar de meest geschikte locatie zijn in juli 2025 meer dan 200.000 jonge platte oesters uitgezet. Dat gebeurt op biologisch afbreekbaar rifsubstraat, geplaatst op een grindbed rond het bij wet beschermde scheepswrak Kilmore, zo’n 30 kilometer voor de kust. Deze structuren dienen als vestigingsplaats voor de oesters en leggen zo de basis voor een nieuw rif. Voordat ze naar zee vertrekken zijn de larven via zogeheten remote setting in tanks onder gecontroleerde omstandigheden op het substraat gehecht. De oesters zijn deels gekweekt bij Stichting Zeeschelp in Nederland en deels in Oostende, op de substraten van Oyster Heaven. Dit project vormt een mooi voorbeeld van samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en industrie. De opgedane kennis in dit soort projecten moet op termijn leiden tot opschaling, om zo de historische oesterbedden een extra duwtje in de rug te geven.
Oesterlarven op kunstmatig substraat (Oyster Heaven).
In juli 2025 werden blokken biologisch afbreekbaar rifsubstraat – met daarop meer dan 200.000 jonge platte oesters – geplaatst op een grindbed bij het beschermde scheepswrak Kilmore, zo’n 30 kilometer voor de kust.
In mei 2025 startte met het Horizon Europe-project BLUE CONNECT een nieuw Belgisch proefproject op de Hinderbanken. Daar zullen FOD Leefmilieu, Jan De Nul, UGent, het Instituut voor Natuurwetenschappen en het VLIZ oesterlarven op stenen structuren uitzetten om de vorming van een nieuw oesterrif op gang te trekken. VLIZ en het Instituut voor Natuurwetenschappen zullen de groei van het jonge rif opvolgen met diverse meet- en observatietechnieken.
Toekomst en uitdagingen
Ook windparken – waar bodemberoerende activiteiten verboden zijn – kunnen in de toekomst een rol spelen als kraamkamers voor nieuw leven. Door harde structuren en beschermde zones slim te benutten, kunnen natuur en energieproductie hand in hand gaan. Zo ontstaat natuurinclusieve energiewinning: een win-win waarbij windparken niet alleen groene stroom leveren, maar tegelijk ruimte bieden aan nieuwe oesterriffen en andere vormen van biodiversiteit.
De aanpak is veelzijdig. Wetenschappers volgen nauwgezet de groei en het succes van de oesters, de waterkwaliteit, de aanwezigheid van larven (‘spatval’), en de biodiversiteit op en rond de riffen. Daarnaast onderzoeken ze hoe oesterriffen bijdragen aan kustbescherming, vispopulaties en de weerbaarheid van het ecosysteem tegen klimaatverandering. Elk rif is een levend laboratorium, opgezet voor de lange termijn.
Hoewel de eerste resultaten hoopgevend zijn, blijven de uitdagingen groot. Of de riffen blijvend terugkeren, hangt af van hoe wij de druk op de Noordzee – visserij, scheepvaart, industrie, energie, recreatie – in balans brengen met natuur. Klimaatverandering en de nood aan kustbescherming maken natuurherstel belangrijker dan ooit. Daarbij speelt ook mee dat oesterriffen bijdragen aan de opslag van CO₂ in mariene ecosystemen, een aspect dat hun belang in de strijd tegen klimaatverandering onderstreept.
Herstel van oesters gaat dus niet alleen over bescherming van één soort, maar over de veerkracht van ons hele mariene ecosysteem. Zonder blijvende inspanningen verarmt de zee verder – met gevolgen voor biodiversiteit en klimaat. De hoop is dat over enkele jaren niet alleen onderzoekers, maar ook recreanten, vissers en koks opnieuw kunnen genieten van oesters van eigen bodem. Dan zal de platte oester niet langer enkel een verhaal uit het verleden zijn, maar opnieuw een levend onderdeel van onze zee.
Meer weten?
- Natuurherstel in de Belgische Noordzee | FOD Volksgezondheid
- Oesterpassie. Steevens et al. (2015) | VLIZ-bib
- Historiek van de ‘Ostendaise’, een parel onder de oesters . Pirlet (2012) | De Grote Rede #34
- Historiek van de Belgische oesterkweek. VLIZ (2016) | Coastal Wiki
- De inheemse Platte oester terug van (nooit?) weggeweest? Kerckhof & Kerkhove (2025) | VLIZ-bib
- Het BlueConnect-project in Vlaamse Banken marien beschermd gebied (november 2025) | nieuwsbrief #1 BlueConnect demosites