Vraag aan een groep gepensioneerde kustbewoners of ze ooit olievlekken op het strand zagen, en iedereen knikt of steekt zijn hand op. Vraag datzelfde publiek of dit ook het geval was de voorbije vijf jaar, en het wordt stil. En dat klopt, de ooit alomtegenwoordige olievervuiling van onze kustwateren is in de voorbije decennia spectaculair, maar sluipenderwijs verdwenen. Hoe komt dit? En waarom berichten de media niet over dit positieve nieuws?
– JAN SEYS
Dat we de verandering in chronische olievervuiling in onze Noordzee zo goed in kaart kunnen brengen, heeft alles te maken met ‘burgerwetenschap’. Een van de meest succesvolle initiatieven binnen dit vakgebied stortte zich al in jaren 50-60 op het olieprobleem op zee. Er lagen toen vrijwel permanent klodders olie op het strand, vooral na winterstormen. En nagenoeg alle dood aangespoelde zeevogels vertoonden olie in hun verenkleed. Gedreven niet-professionele natuurliefhebbers gingen ermee aan de slag, en telden sindsdien systematisch de gestrande/aangespoelde kadavers en de mate waarin die vogels met olie waren bevuild. Meer dan een halve eeuw later is het beleid drastisch omgegooid en tonen de cijfers zonneklaar dat ’de hemel is opgeklaard’ en er van olie op het strand en in de Noordzee nog nauwelijks sprake is. Voor meer duiding gingen we te rade bij twee topexperten uit de Lage Landen, Kees Camphuysen (NIOZ) en Eric Stienen (INBO).
Een kanarie in de (zee)koolmijn
Je kunt olievervuiling op zee opvolgen door routinematig vliegtuigvluchten te maken en olievlekken of -sporen te traceren. Dat is ook wat de federale overheid al sinds 1991 doet. In dit artikel willen we echter inzoomen op een andere methode, de zogenaamde beached bird surveys. Daarbij verzamelen vrijwilligers op regelmatige tijdstippen op het strand aanspoelende kadavers van zee- en kustvogels, die ze vervolgens grondig analyseren. In vergelijking met de vliegtuigsurveys is deze methode niet alleen zeer goedkoop. Ze blijft ook uitvoerbaar onder slechte weersomstandigheden. En bovendien betrekt ze actief de burger bij wetenschap en beleid. Ook laat het toe andere doodsoorzaken van zeevogels te documenteren.
Deze eenvoudige methode kent in de Lage Landen al een geschiedenis van meer dan vijftig jaar. Niet het totaal aantal dood aangespoelde vogels is hierbij bepalend. Ook al is dit cijfer in de voorbije halve eeuw van gemiddeld 5,5 naar 0,7 vogels per kilometer strand per jaar gezakt, deze variabele is minder betrouwbaar. Wil je de mate van olievervuiling op zee in kaart brengen, dan is het ’oliebevuilingspercentage’ een veel betere maatstaf. Dit cijfer scoort het aandeel vogels van welbepaalde soorten dat olie in zijn verenkleed vertoont.
Deze monitoring is ondertussen opgenomen als officieel erkende methode ten behoeve van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (2018). Die streeft gezonde zeeën na en bekijkt hoe die zeeën kunnen worden hersteld. Hiertoe zijn een aantal indicatoren vooropgesteld. Eén ervan is de door OSPAR geadopteerde indicator ‘met olie bevuilde Zeekoeten’. OSPAR is de samenwerking tussen de EU en 15 staten ter bescherming van de NO-Atlantische Oceaan. De indicator kijkt specifiek naar het percentage olievervuiling bij aangespoelde zeekoeten. Waarom deze soort? Zeekoeten zijn niet alleen vrij algemeen, maar ook nog eens wijdverbreid in het Noordoost-Atlantische gebied. Bovendien maakt de afhankelijkheid van volle zee en hun duikgedrag zeekoeten extra gevoelig voor olievervuiling. Vogels die niet duiken of niet permanent op zee vertoeven zijn dat veel minder. Door (dode) zeekoeten op het strand te inspecteren, ontstond een zeer waardevolle methode om oliepollutie op volle zee in kaart te brengen. Een dode zeevogel op het strand dus als ’kanarie in de koolmijn’.
Waar staan we vandaag?
Streefdoel van OSPAR was om het aandeel zeekoeten dat met olie besmeurd is – aangetroffen op het strand – terug te brengen van meer dan 90% in de jaren 1960-1990, naar 10% in 2030. En wat blijkt? Het cijfer is spectaculair gedaald, tot zelfs beneden het voor 2030 gestelde streefdoel. De daling zette zich vooral in vanaf 2005. Intussen is deze indicator al onder de 5% gezakt (!). Jawel, hier is écht succes geboekt. Gelijkaardige cijfers zijn ook in tal van andere Europese landen vastgesteld.
Wat was eigenlijk het probleem?
Vaak denkt men dat de olie op zee vooral het gevolg was en is van ongelukken met olietankers. Toch is niets minder waar. De vrijwel continue belasting met olie op zee is lange tijd vooral het gevolg geweest van wat men ‘chronische olievervuiling’ noemt. Dat is pollutie te wijten aan het moedwillig dumpen van ‘bilgewater’, het mengsel van condenswater, olieresten en andere chemicaliën uit de machinekamer. Daarnaast gingen ook residu’s van bunkerolie en waswater, vrijgekomen bij het schoonmaken van olietanks, overboord. Het was dan ook heel verleidelijk om die troep (gratis) uit het oog van de kust over boord te zetten in plaats van in de haven af te leveren (met verwerkingskost). Bovendien was zeker bij slecht weer of ’s nachts de kans om betrapt te worden minimaal. En hoewel die hoeveelheden olie per schip relatief meevielen, leidde deze wijdverspreide slechte gewoonte tot een permanente staat van olieverontreiniging op zee. Elk klein lek zorgde immers voor een grote vlek.
Combineer dit met de grote drukte in ons deel van de Noordzee, en het resultaat is niet echt verrassend. De zuidelijke Noordzee is een van de drukst bevaren zeeën. Jaarlijks zijn er meer dan 150.000 scheepsbewegingen door de Straat van Dover (= 400 per dag!), en nog eens 60.000 op andere routes in Belgische wateren. Mede hierdoor was dit gebied lange tijd een van de zwaarst door olie bevuilde gebieden ter wereld. In de 50’er en 60’er jaren stierven hier meer zeevogels ten gevolge van chronische olievervuiling, dan door grootschalige olierampen. Al is dit dus verleden tijd.
Hoe geraakte dit probleem opgelost?
Grotere olierampen, dus niet de routinematige chronische vervuiling, speelden een belangrijke rol in de aanloop naar een oplossing. De publieke verontwaardiging en de persaandacht die telkens opborrelt na elke grotere ramp woog door, vaak nog vele jaren later. Denk maar aan de ramp met de Tricolor op 14 december 2002. Toen kwam dit Noorse autovrachtschip voor de Belgische kust in aanvaring met een containerschip. Finaal belandde zo’n 500m3 olie in zee. Gevolg: op de Belgische, Nederlandse en Noord-Franse stranden samen, strandden bijna 20.000 met olie besmeurde vogels (waarvan een kleine helft bij ons).
Ook de op het strand waargenomen olie, met soms zware economische gevolgen, leidde tot verzet. Dat zette het beleid aan tot actie, met bijvoorbeeld de opmaak van de MARPOL 1973/78 Conventie die in 1983 ingang vond. Deze internationale milieuconventie was een mijlpaal in de preventie van olievervuiling op zee. Ze ziet onder meer toe op hoe tankers gebouwd worden, wat met het bilgewater gebeurt, en hoe dit alles dient te worden geregistreerd. Zo ontstond de eerste breuk met het verleden, en een voorzichtige daling in de oliebevuilingspercentages bij zeevogels. Daarna was het wachten tot 1997, met de aanduiding van de Noordzee als een MARPOL Special Area, een kwetsbaar gebied waar olielozing verboden is. Gevolgd door een nieuw kantelmoment rond 2005, met de verplichte invoering van havenontvangstinstallaties voor olie ten gevolge een Europese beslissing (Port Reception Facilities Directive 2000/59/EC). Sindsdien is het voor schepen vrijwel onmogelijk geworden om nog onopgemerkt en zonder te rapporteren grotere hoeveelheden olie te lozen.
Wat nu?
Dit voorbeeld van een geslaagde interventie ten aanzien van een belangrijk milieuprobleem kan ons heel wat leren. Vaak zijn de oplossingen wel degelijk voorhanden. Het vraagt verontwaardiging van het publiek, en moed en doorzetting van beleidsvoerders om de oplossingen ook daadwerkelijk ter hand te nemen. Ook valt het op dat de media dit positieve nieuws rond het verdwijnen van chronische olieverontreiniging in de Noordzee niet of nauwelijks hebben aangeraakt. Daar waar ‘nieuwe’ milieuproblemen (plastic, PFAS, etc.) heel regelmatig in het nieuws komen, kreeg het olieprobleem op zee amper aandacht eens de vervuiling was teruggedrongen. Zelfs toen voor het eerst duidelijk was dat hier een wezenlijke kentering aan het optreden was, bleef het stil in kranten, op de radio en in het journaal… Waarom dit zo is, blijft gissen.
Intussen blijven vogelaars de kadavers van gestrande zeevogels verzamelen, ook nu de olievervuiling minder speelt als oorzaak van oversterfte. Zo houden ze de vinger aan de pols. Tevens kunnen ze zo nieuwe, mogelijk schadelijke evoluties tijdig detecteren en aankaarten. Nu de chronische olieverontreiniging in de Noordzee een verhaal uit het verleden lijkt te zijn geworden, mogen we niet blind zijn voor andere bronnen van oliepollutie.
Lekkages uit boorplatformen blijven een issue. En er is het blijvende risico op scheepsrampen en andere catastrofes die olie in het ecosysteem kunnen doen belanden. Ongevallen kunnen nog steeds. Met zoveel scheepvaart, in een complex en deels ondiep kustgebied blijft waakzaamheid dan ook geboden.
Lees meer
- Mission accomplished: chronic North Sea oil pollution now at acceptable levels, with Common Guillemots Uria aalge as sentinels. Camphuysen (2022) | VLIZ-bib
- Beached bird surveys in The Netherlands, summer 2022 and winter 2022/23. Camphuysen (2023) | Rijkswaterstaat
- Oil pollution in and around the waters of Belgium. Schallier & Van Roy (2016) | VLIZ-bib
- Long-term monitoring study of beached seabirds shows that chronic oil pollution in the southern North Sea has almost halted. Stienen et al. (2017). | VLIZ-bib
- Steeds minder vogels slachtoffer olielozingen aan Belgische kust. Natuurpunt nieuws (2017) | Natuurpunt
- Olievervuiling Noordzee naar aanvaardbaar minimum teruggebracht. NIOZ nieuws (2019) | NIOZ