Informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee

De Grote Rede

over kust en zee

#56 December 2022




Edito

September 2022 zal voor het VLIZ de geschiedenis ingaan als de maand waarin we verhuisden naar ons nieuwe gebouw aan de Jacobsenstraat 1 in Oostende. Nauwelijks op een kilometer afstand van de Wandelaarkaai, waar we meer dan vijftien boeiende en groeiende jaren doorbrachten. De afstand tussen beide locaties mag dan wel klein zijn, de stap van de verbouwde pakhuizen van de Vismijn naar het nagelnieuwe, zeslagige gebouw met alle moderne faciliteiten was des te groter.

En het gebouw is zonder overdrijven een eyecatcher. De blauwe faiencestenen aan de buitenzijde ademen de zee, en verbinden de aarde met de lucht als toonbeeld van hoe alles op deze planeet samenhangt en van elkaar afhankelijk is. Blauw is ook een bijzondere kleur. Binnen de marketing wordt blauw geassocieerd met geloofwaardigheid, vertrouwen, wijsheid, kracht en focus. Met als gevolg dat er zoveel blauwe merken en logo’s bestaan. En er is meer. Vraag mensen wereldwijd naar hun favoriete kleur en ruwweg de helft zal blauw als antwoord geven. Wetenschappers ontdekten dat blauw licht lichamelijke, kennismatige en emotionele voordelen biedt. Het creëert een kalmerend, relaxerend en toch stimulerend effect. Bovendien zou het positieve emotionele reacties oproepen, zoals euforie, blijheid, beloning en welzijn. Naar men zegt omdat we als mens geëvolueerd zijn op een planeet die grotendeels – door de alomtegenwoordigheid van water en lucht – uit blauwe tinten bestaat.

Ook dit nummer van De Grote Rede zoomt in op zoute en brakke wateren, en wat deze teweegbrengen in onze omgeving. In een bijdrage van het Waterbouwkundig Laboratorium en het agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust, gaat aandacht naar twee nieuwe ‘broedplaatsen’ voor kennisopbouw. Zowel in het ‘Living Lab’ Raversijde aan zee als in de Hedwige Prosperpolder langs de Schelde, experimenteren onderzoekers met dijken en overstromingsgevaar, geen overbodige luxe in tijden van zeespiegelstijging. Eveneens aan de Schelde, rechtover de stad Antwerpen, speelt zich een tweede verhaal af. Hier kwamen tal van archeologische vondsten aan het oppervlak nadat de rivier de oever geleidelijk had weggeschuurd. Onderzoekers van het Agentschap Onroerend Erfgoed nemen ons maar al te graag mee in hun fascinerende ontdekkingstocht. En verder van huis, in de Rode Zee, blijken dolfijnen ontdekt te hebben hoe ze de helende werking van koralen kunnen benutten om verlost te geraken van allerlei huidkwaaltjes. Jan Stel, emeritus professor en expert ‘Oceaangeletterdheid’ doet verslag van een hoogst merkwaardige bevinding.

Wij bekijken het allemaal graag vanuit onze nieuwe vestiging. Geen witte ivoren toren, maar een bakermat van kennisopbouw, in verbinding met de wijde omgeving. Geen ver van uw bed show, maar als bruggenbouwer tussen stadsdelen, tussen geledingen in de maatschappij, tussen al wie wereldwijd gefascineerd is door de oceaan en zeeën. Als een rede of aanlegplaats, waar iedereen welkom is.

Kustkiekje

Van welke uitgestorven soort zie je hier een fossiel overblijfsel?

Antwoorden kan op kustkiekjes@vliz.be met als onderwerp ‘Grote Rede nr. 56’. Uit alle juiste inzendingen wordt een winnaar geloot, die een boekenprijs wint.

Stormjagers van zee en Schelde: leven en werken in een ‘Living Lab’

In de Verenigde Staten heb je het fenomeen van de Storm Chasers. Wetenschappers die met meetapparatuur zo dicht mogelijk bij tornado’s proberen te raken. Maar ook in Vlaanderen zijn er onderzoekers die heimelijk uitkijken naar elke nieuwe (niet te) zware storm. Ze beseffen goed dat die verwoestend kan zijn, maar door de brute kracht van de natuur tijdens zo’n storm leren ze ook veel bij. We praten met twee van die specialisten. De ene werkt met zand en beton, de andere met klei en vegetatie. En allebei zijn ze verbonden aan een levend laboratorium: de zogenaamde ‘Living Labs’ van het Waterbouwkundig Laboratorium van de Vlaamse overheid. Aan zee begeleidt Toon Verwaest als onderzoeker het Living Lab in Raversijde, Patrik Peeters is eigenlijk accountmanager, maar ook de man die alles weet van Living Lab Hedwige-Prosperpolder langs de Schelde aan de grens met Nederland.

Twee living labs, twee spreekbuizen

Hoe sterk zijn onze dijken nu echt?

Een open huis

Duin-voor-dijk

Gedeelde passie

De duin-voor-dijk piloot in Raversijde kwam er in samenwerking met de stad Oostende, en afdeling Kust van het agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust. Maar naast de Vlaamse overheid en stad Oostende financiert ook Europa voor een deel?

Toon Verwaest: Kustbescherming is een hot topic in heel de regio, om niet te zeggen over heel de wereld. Het ligt voor de hand dat we voorstellen gaan indienen voor samenwerkingen met andere landen in eerste instantie binnen Europese programma’s. Er is recent alvast een INTERREG-project in samenwerking met buurlanden rond de Noordzee goedgekeurd (MANABAS COAST 2022-2027).

Patrik Peeters: Het is een thematiek waar verschillende landen met een kust interesse in hebben. Met Nederland zijn er gelijkenissen maar ook verschillen. De Schelde stroomt door Vlaanderen maar ook door Nederland. Met de Nederlanders is er dus sowieso een gedeelde interesse. Maar ook in Frankrijk en in Engeland zijn er vergelijkbare rivieren, dus was het niet moeilijk ook die mensen te overtuigen om mee bij ons relevante proeven te doen die ook voor hen interessant zijn. Dit gebeurt nu via de INTERREG- projecten, Europese programma’s die aansturen op regionale samenwerking. Eerst dachten we aan een Vlaams-Nederlandse INTERREG en spraken we af een wedstrijdje te houden: wie heeft de sterkste dijk? Een stuk van die drie kilometer dijk in het project was Nederlands, een ander stuk Vlaams. Die dijken hebben dezelfde functie maar een andere ontstaansgeschiedenis: het ene is gebouwd met zand uit de Schelde, het andere met zand aangevoerd van elders. Er zijn ook andere maai- en onderhoudscycli. Al snel kwamen ook de Fransen en de Engelsen erbij.

Toon Verwaest: Ook voor de proeftuin in Raversijde is zo’n INTERREG-voorstel in opstart (MANABAS COAST). Al wie bezig is met kustbescherming rond de Noordzee heeft zich binnen dit project verbonden om ‘nature based solutions’ te stroomlijnen, om zo de stap te zetten van onderzoek naar implementatie. Vlaanderen heeft een pilot zoals hier in Raversijde, met een duin voor de dijk, ingebracht. Doel is om in de toekomst van die duin-voor-dijken uit te rollen in badsteden waar dat nodig is. Daarnaast zijn heel wat ideeën uit de omringende landen voor op natuur gebaseerde kustbescherming samengebracht in dit grote INTERREG-project. Maar ongetwijfeld gaan over de onderzoeksdijk in Raversijde ook analoge INTERREG of andere Europese voorstellen gemaakt kunnen worden. Het zijn immers hot topics. We proberen trouwens ook samen te werken met de privésector, als het om innovatie gaat. Zo kregen we in Raversijde de vraag van een bedrijf om een innovatieve meettechniek te testen. Heel belangrijk, vind ik zelf.

Het Living Lab in Raversijde zal vanaf deze winter normaal op volle toeren draaien. Dan zijn er stormen die voor het verwachte natuurgeweld zullen zorgen. Data verzameld deze winter, kunnen dan tijdens de zomermaanden worden verwerkt.  En dat een paar jaar aan een stuk.

Toon Verwaest: Normaal blijft de onderzoeksdijk nog 6 of 7 jaar staan, dat is zo voorzien in het contract met de aannemer. Of hij dan ook echt opnieuw zal worden afgebroken, is nog niet beslist. Wie weet zijn er tegen dan nieuwe ideeën voor extra onderzoek. Voor het duin voor dijk op het strand, geldt dat die mag blijven en zelfs nog een stukje mag groeien, ze heeft immers een operationele functie.

Patrik Peeters: Onze dijk zal worden afgegraven, dan is onze speeltuin weg. Wij eindigen maart 2023, dan houden we onze slotconferentie in Antwerpen.

De onderzoeksdijk in Raversijde zal wat beter worden verpakt. Infoborden zullen de strandwandelaars duidelijk maken wat hier gebeurt, onder de slogan: “Hier luistert men naar de zee”.

Toon Verwaest: Dat is inderdaad een mooie metafoor, we leren bij door naar de zee te luisteren, door aandachtig te zijn. De zee heeft echt wel wat te vertellen.

 

‘Schade’ langs de Schelde: oevererosie legt archeologische site bloot

In 2018 kreeg het agentschap Onroerend Erfgoed melding van een aantal interessante archeologische vondsten aan de linker Scheldeoever. De site bevindt zich op een historisch belangrijke plaats vlakbij het vroegere Sint-Annadorp en recht tegenover het historische centrum van Antwerpen. Een sterke erosie of uitschuring door de rivier, veroorzaakt door de golfslag van vaartuigen maar ook door de toenemende invloed van klimaatverandering (een trend die ook zichtbaar is in andere getijdenrivieren van Europa, zoals bijvoorbeeld de Thames) bracht er niet alleen archeologische vondsten aan het licht, maar ook diverse houten constructies. De archeologische vondsten omvatten een veelheid aan objecten: aardewerk, munten, metaalvondsten, slachtafval, etc., veelal uit de periode van de 15de tot de 19de eeuw, maar ook vondsten van oudere periodes (bv. de Romeinse periode) worden er aangetroffen. Om die erosie voor te blijven, zette het agentschap Onroerend Erfgoed een programma van monitoring op en registreert het halfjaarlijks met o.a. drone- en topografische opnames de vindplaats. De samenwerking met amateurarcheologen zorgt er intussen voor dat een groot aantal vondsten is opgetekend.

Erosie rivieroevers, zegen of vloek?

Tot 2017

Sinds de erosie toeneemt

De vondsten op een rijtje

Houten constructies

Een afvalpakket met daarin chinees porselein, ivoor en Braziliaanse vruchten

Uit nog oudere lagen van de toen nog meanderende Schelde

Wat burgers kunnen bijdragen

Tot op heden zijn de Scheldeoevers nog niet systematisch op het terrein verkend. Aan de hand van opeenvolgende reeksen historische en recentere luchtfoto’s kwamen echter wel een aantal structuren onder de aandacht, zoals enkele scheepswrakken. De erosie maakte het voorlopig mogelijk om 4 scheepswrakken te documenteren. Er werden foto’s genomen, het hout werd onderzocht en de vindplaats werd vergeleken met het 19de-eeuwse wrakkenarchief van MDK – Vlaamse Hydrografie. Eén wrak bestaat uit twee helften en is naar grote waarschijnlijk een werkboot, de ‘staatsboot Police III’, gezonken in mei 1940 met ‘oorlogsgebeurtenissen’. De puzzel werd gelegd op basis van de vorm, kenmerken van het wrak en de gedocumenteerde wrakobstructies in de omgeving, hoewel van deze specifieke boot volgens datzelfde archief niets meer zou bewaard zijn. Een ander houten wrak is bijvoorbeeld duidelijk een binnenvaartuig met de nog bewaarde cargo van bakstenen. Het archief laat nog geen zekere identificatie toe maar deze tjalk of aak dateert wellicht uit de tweede helft van de 19de eeuw.

In 2018 en 2019 zijn de oevers, stroomafwaarts van onze site tot voorbij het huidige strand van Sint-Anneke al beperkt geprospecteerd. Dit leverde al snel diverse interessante waarnemingen op, waaronder constructies met houten palen, resten van scheepshout, en andere zones met pakketten afvalmateriaal. De aard en datering van deze constructies is niet altijd even duidelijk, en vereist verder onderzoek.

Het moge duidelijk zijn dat de riviergebonden alluviale gebieden van de Scheldevallei een erg rijk archeologisch potentieel bezitten, nauw verbonden met de evolutie van de rivier en het landschap. Ook in het verleden stuurde klimaatsverandering deze veranderingen aan. Wel verliepen die over het algemeen zeer geleidelijk, over een tijdsspanne van eeuwen of zelfs millennia. De rivier en zijn oevers maken onlosmakelijk deel uit van dit verhaal. Ook hier kan bijzonder en soms heel specifiek archeologisch erfgoed aangetroffen worden, zoals resten van bruggen, steigers, constructies i.v.m. visvangst, scheepswrakken etc. Veel van deze meer recente constructies kennen we dankzij de vele schilderijen van zichten op de Schelde, uit diverse periodes. Maar de Scheldeoevers bieden ook een rijk archeologisch potentieel van oudere vondsten en sites, gaande van de prehistorie, over de Romeinse periode, tot de vroege en volle middeleeuwen. Onder de pakketten klei en andere afzettingen bevinden zich immers nog goed bewaarde resten van oudere landschappen, zoals ook de boringen op de site op Linkeroever aangeven.

De hierboven geschetste problematiek van oevererosie versus archeologisch erfgoed valt buiten de regelgeving van ‘preventieve archeologie’, zoals ook bij vele andere vormen van erosie het geval is. Het vooraf bewaren en bestuderen van mogelijk archeologisch erfgoed, in afwachting van een geplande ingreep in het landschap, is hier niet aan de orde. Hierdoor kan ook het principe van ‘de veroorzaker betaalt’ niet gehanteerd worden. Daarnaast is de omvang van de erosie en het archeologisch erfgoed van dien aard dat een volwaardige opgraving van al deze resten nagenoeg ondoenbaar en onbetaalbaar zou zijn. De toekomst zal dan ook moeten uitwijzen hoe via inventarisatie, monitoring en selectie toch de belangrijkste sites kunnen gedocumenteerd worden. Het is nu echter al duidelijk dat bij deze inventarisatie en documentatie het werk van metaaldetectoristen, als een vorm van ‘community-archaeology’, een zeer belangrijke rol kan spelen. Vanaf medio 2018 bestaat een actieve samenwerking met een aantal detectoristen en uitvoerders van hobbyprospecties. Dit leidde op korte tijd tot een groot aantal meldingen. Deze vormen zelfs veruit het grootste deel van de metaaldetectiemeldingen in de provincie Antwerpen. Slechts een klein deel van deze duizenden vondsten tellende collecties is ondertussen tot op objectniveau geïnventariseerd. Nog heel wat werk aan de winkel dus!

 

Zelfmedicatie van de langbektuimelaar

Dolfijnen en walvissen zijn intelligente en fascinerende bewoners van de oceanische ruimte. Al eeuwenlang vergezellen dolfijnen schepen op hun reis over het oceaanoppervlak. Vrolijk en heel elegant springen ze, vaak vlak voor de boeg, uit het water. In 2009 zag onderzoeker Angela Ziltener voor het eerst het wrijfgedrag van de langbektuimelaar. Na jarenlang onderzoek ontdekte ze dat de dolfijnen koralen en sponzen gebruiken om hun huid te verzorgen.

Getuige vanop de eerste rij

Maar eerst even terug naar de oerzeeën en de voorouders van de dolfijn

Dolfijnen en walvissen hebben dezelfde voorouders als koeien en kamelen.

Modern genetisch onderzoek toont dat walvissen bij hun aanpassing aan het leven in zee een aantal genen verloren. Genen die verband houden met voeding, waaronder genen die verantwoordelijk zijn voor de speekselproductie of voor de reabsorptie van natrium door de nieren, verdwenen. Immers, het leven in de zee maakt het smeren van voedsel overbodig en een natriumtekort zo goed als onmogelijk. Het verlies van één gen dat verantwoordelijk is voor de productie van melatonine, een hormoon dat de slaapcyclus regelt, zorgt ervoor dat de hersenhelften van de walvisachtigen, om de beurt tot rust komen. Hierdoor kan het dier in zijn slaap toch naar het oppervlak komen om te ademen.

Een dolfijn is een mens zonder wapens

Dolfijnen zijn hoogst intelligente en zeer sociale dieren. Ze leven in ondiepe zeeën en eten vooral vis en inktvis. Gewoonlijk leven ze in groepen van tientallen dieren. Ze zijn nieuwgierig en speels, waardoor ze vaak contact zoeken met andere diersoorten, waaronder de mens. Ze hebben hun eigen taal die we nu met behulp van kunstmatige intelligentie proberen te ontrafelen. Ze ‘verzorgen’ gewonde of zieke dieren en beschermen zelfs zwemmers tegen haaien, door rondjes te draaien rond de bedreigde en ongelukkige badgast.

Ze laten cultureel gedrag zien, waarvan men lange tijd heeft aangenomen dat dit alleen bij mensen en apen voorkomt. Zo leren langbektuimelaars hun jongen om gereedschap – een spons – te gebruiken om hun snuit te beschermen. Die kennis wordt van moeder op dochter overgedragen. Dolfijnen kunnen, net als mensen, ook agressief zijn. Soms worden ze hiervoor zelf uit een groep gestoten. Dat gedrag komt bij bepaalde natuurvolken of binnen bepaalde conservatieve religies ook nog voor. En seks is bij dolfijnen niet alleen maar gericht op de voortplanting. Het kan ook een onderdeel zijn van sociale interactie. Zo kan het voorkomen dat ze mensen seksueel benaderen als die met dolfijnen zwemmen.

Het is verbazingwekkend dat wij ons boven de natuur stellen, en bizar dat wij ons vaak niet beschouwen als een dier, wat we overigens wel degelijk zijn.

In de loop van de evolutie is de neus van dolfijnen en andere walvisachtigen omgevormd tot spuitgat. Dat gat zit boven in de kop, vlak voor de kenmerkende bult. Die bult speelt een belangrijke rol bij de zogenaamde echolocatie, het fenomeen waarbij dolfijnen door het uitsturen van hoogfrequente klikgeluiden bijvoorbeeld prooien vinden. Het verhaal van de evolutie en het leven van de dolfijn is er een van verwondering. Verwondering over de manier waarop de natuur zich ontwikkelt en uiteindelijk leidt tot een fascinerend en hoog intelligent dier.

Het rif als ‘huisartsenwachtpost’

Tegenwoordig worden ook drones ingezet om het gedrag van dolfijnen te observeren en om bijvoorbeeld te zien hoeveel vrouwtjes in een groep zwanger zijn. Dat gebeurt onder andere met tuimelaars in de Noordzee. Angela Ziltener koos echter voor een andere, zachtere aanpak. Ze besloot om samen met haar groep langzaam maar zeker het vertrouwen van de langbekdolfijnen (Tursiops aduncus) te winnen. Hiervoor maakten ze talloze duiken in het leefmilieu van deze dolfijnen. Uiteindelijk werden ze ’opgenomen’ in de groep, wat hen toeliet de dieren nauwkeurig te volgen, te beschrijven en te herkennen. Angela gaf elk van de langbekdolfijnen zelfs een naam. Eigenlijk deden ze min of meer hetzelfde wat de beroemde Engelse antropologe en biologe Jane Goodall deed, toen ze het sociale en familiale leven bestudeerde van de chimpansee in het Gombe Stream National Park in Tanzania.

The dolphins need you!’ is het eerste wat je leest op haar informatieve en schitterende website van de door haar opgerichte Dolphin Watch Alliance. Het is een wervende site, waarop ook haar drie onderzoeksgebieden staan beschreven: het selectieve zelfwrijfgedrag, de paringstactieken en het slaapgedrag van de langbektuimelaar. Vooral het resultaat van het eerste onderwerp staat momenteel in de belangstelling en leidt tot krantenkoppen. Veel eerder leidde dit tot filmopnames door de BBC voor de eerste aflevering van de beroemde serie ‘Blue Planet II - One Ocean’, en tot een documentaire door een Duits TV-station gemaakt over haar werk.

Tijdens haar onderzoek viel het haar op dat de dolfijnen regelmatig heel dicht langs bepaalde koralen en sponzen zwommen. De dieren wreven zichzelf, op sommige momenten, tegen bepaalde koralen en een spons aan. Dat deden ze om de beurt. Moeders leerden hun kalveren hoe dit te doen. Dat moest natuurlijk een reden hebben. De hamvraag was echter: welke en waaróm juist die koralen en die ene spons?

Het is bekend dat sommige tandwalvissen, waartoe de dolfijnen behoren, dit gedrag –  ‘zelfwrijving’ genoemd – laten zien. Dat heeft te maken met hygiëne, zoals het verwijderen van uitwendige parasieten, of met sensueel genot, spel en socialisatie, het leren van de cultuur van de groep. Zelfwrijving vindt gewoonlijk plaats op de bodem die dan uit zand, grind, zeegras of rotsen bestaat. Het wrijven langs koralen was tot dusver onbekend, wellicht het gevolg van het waarnemen vanaf boten in plaats van in de zee, zoals Angela Ziltener en haar groep dat heel geduldig doen.

Om de hamvraag te beantwoorden riep ze de hulp in van professor Gertrud E. Morlock, een analytisch chemicus en hoogleraar voedingswetenschappen aan de Justus Liebig University in Giessen, Duitsland. Gertrud is directeur van het TransMIT-Zentrum für wirkungsbezogene Analytik, dat zich bezighoudt met de detectie en karakterisering van bioactieve stoffen. Ze werkten tien jaar samen om het probleem op te lossen. Het resultaat is verbluffend.

Zelfmedicatie door langbektuimelaars

Analyse van stoffen in koraal bekroond

Het succesvolle muiltje

Het zou de titel van een sprookje kunnen zijn. Maar dat is het niet, eerder de titel van een nachtmerrie, zeker voor schelpdierkwekers.

Redenen van het succes

Problemen

Omdat de oudere individuen dienen als ondergrond voor de jongere, kunnen muiltjes geleidelijk aan ware tapijten vormen. Die kunnen meerdere hectaren bedekken, zelfs op zachte bodems. Gevolg: gigantische hoeveelheden muiltjes kunnen de dreggen, gebruikt voor het opvissen van bijvoorbeeld sint-jacobsschelpen, verstoppen. Daarnaast vestigen de larven zich ook in grote aantallen op allerlei gekweekte soorten waarmee ze concurreren voor plaats en voedsel.

Dat het muiltje een echte lastpost kan zijn, dat weet de oesterkweker maar al te goed. De laatste kweker die destijds in de jaren 1960, in de Spuikom van Oostende poogde om inheemse platte oesters op te kweken, zag het met lede ogen aan. Het muiltje vestigde zich overal en concurreerde lustig met de oesters. Dat zorgde voor hallucinante beelden van een Spuikom bezaaid met muiltjes en bijna geen oesters.

Het “neukende muiltje”

Zo werd het muiltje opgevoerd in een strandgids van een gereputeerde Nederlandse wetenschapsjournalist. Dat zou namelijk de betekenis zijn van het tweede deel van zijn wetenschappelijke naam Crepidula fornicata (‘fornicula’ - ontucht). Die zou verwijzen naar het bijzondere seksleven van het muiltje en zijn grote aantallen nakomelingen. Die verklaring kom je veel tegen en lijkt aannemelijk. Nu waren de oude naamgevers niet vies van enige dubbelzinnigheid. Echter, destijds kenden ze het intieme leven van het muiltje nog niet. De waarheid is prozaïscher. De wetenschappelijke naam verwijst gewoon naar de gebogen (‘fornix’) vorm van de schelp die op een kleine slipper (‘Crepidula’) lijkt. Of hoe een dubieuze verklaring je een kwalijke reputatie kan bezorgen…

Valt er toch nog iets nuttigs te doen, met al die muiltjes?

Vermalen als meststof is een van de mogelijke toepassingen. En als voedsel? Ik vrees dat het muiltje daarvoor veel te algemeen is. Was het dier zeldzaam en moeilijk te bemachtigen, ja dan had het kunnen belanden op het menu van klasse restaurants. Onder een exclusief sausje is elk taai stukje eiwit een delicatesse. Hoewel, in een zak diepgevroren sea food kan het zeker wel terecht, tussen de andere ondefinieerbare brokjes eiwit. Muiltjes straks op je pizza? Smakelijk.

De noordzeekrab en onze visserij

Aan de Vlaamse kust zal je de Noordzeekrab niet al te vaak aantreffen op het strand. Eerder wel als pronkstuk op een zeevruchtenschotel in een visrestaurant. Of in het najaar in een van de lokale viswinkeltjes.

Aanvoer in het najaar

Krabbenpoten

Er zijn ook vissers die het ganse jaar door op Noordzeekrab vissen. Zij werken dieper in zee en gebruiken naast korven en staande netten ook sleepnetten (zoals de Belgen). Die laatste werken minder selectief als het aankomt op grootte of levensstadium van de opgeviste krabben. Men beschouwt de op deze manier gevangen exemplaren in de handel algemeen ook als van een lagere kwaliteit. Door de wrijving met de rest van de vangst (zware massa van vissen, schelpen, stenen etc.) zijn veel van de krabben immers sterk beschadigd, en worden vaak enkel nog de scharen aangeland.

Europese regelgeving moet vermijden dat vissers de waardevolle scharen – waar het meest lekkere krabvlees in te vinden is – zouden afkraken en het minder waardevolle lichaam in zee achterlaten. Daarom mag ten hoogste 1% van het gewicht van de totale vangst uit losse scharen bestaan, als ze opgevist zijn met korven. Vissers die ander vistuig gebruiken mogen ten hoogste 75 kg losse krabscharen aanlanden per keer.

Levend verkocht

Idealiter houden vissers de gevangen krabben de ganse periode op zee levend, in een zeewatertank  aan boord of bedekt met een vochtig doek in een gekoelde ruimte. De viswinkel of -markt biedt de Noordzeekrabben dan levend of gekookt (vers of gepasteuriseerd) aan.

Belgen consumeren ongeveer 500 ton Noordzeekrab geconsumeerd per jaar, waarvan 44 ton thuis. De krabben uit import komen voor de helft uit Frankrijk, en verder ook uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk.

Status stocks niet goed

Voor Noordzeekrab gelden tot nog toe geen vangstquota. Maar omdat de visserij de laatste decennia wel heel sterk is toegenomen, zijn visserij-instituten de stocks toch beginnen opvolgen. En wat blijkt…? De meeste onderzochte stocks verkeren niet in een goede staat en zijn sterk overbevist. Hoe lekker Noordzeekrabben ook zijn, eet ze daarom voor even met mate of niet.

 

Meer info: www.zeevruchtengids.org/nl/noordzeekrab

Waarom is onze Noordzee zo troebel?

Tropische wateren of zelfs de Middellandse zee ogen vaak hemelsblauw, terwijl onze eigen Noordzee het veelal moet doen met grauwgrijze tinten. Ook de zichtbaarheid onder water is bij ons aan zee nagenoeg altijd sterk beperkt, iets wat niet gezegd kan worden van eerstgenoemde zoute wateren. Hoe komt dat?

Eerst de feiten

Wie in het strandwater van eender welke Belgische badplaats waadt en poogt zijn tenen te zien, is eraan voor de moeite. Het Noordzeewater is vrijwel altijd troebel, het laat weinig zonlicht door en de zichtbaarheid beperkt zich doorgaans tot minder dan een halve meter, in de branding zelfs nog minder. Vooral dit ondiepste kustwater is niet of nauwelijks doorschijnend. Brekende golven doen hier hun best om elk onderwaterzicht onmogelijk te maken. Toch betekent troebel water geenszins vuil water. Zo is een troebele zee als de Noordzee minder vervuild dan de schijnbaar gezond en blauw ogende Middellandse Zee.

Wat slib, zand, stromingen en golven teweegbrengen

Fifty shades of grey

Toch verklaart het rondzwevende sediment niet alles. De kleur van zeewater ondervindt immers ook de invloed van diverse andere fenomenen. Naast slib en zand, bevat zeewater ook restanten van dode organismen, planten en dieren. En bloei van algen geeft het water in het voorjaar en de zomer een groenige schijn. Maar ook de lucht boven zee beïnvloedt de kleurgewaarwording. Bij een heldere hemel en vlakke zee, kan het wateroppervlak eruitzien als een lichtblauwe spiegel. Donkere wolken boven het water toveren dan weer grote zwarte vlekken op het zeeoppervlak, waardoor het wel lijkt alsof er onder water ondieptes of andere aan het zicht onttrokken structuren liggen.

Wie zelf aan de slag wil met die vele groen-, blauw- en grijstinten van de zee, kan zich met olieverf en penseel wagen aan een maritieme sfeerschepping. Of ben je meer van het observerende type, bezoek dan zeker eens de website van EyeOnWater (www.eyeonwater.org). Het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en enkele andere instituten ontwikkelden deze app in het burgerwetenschapstraject Citclops. Het laat je toe met een eenvoudige foto van het zeeoppervlak onderzoek naar algenbloei te ondersteunen. Zeker eens doen!

Duurzaamheidsdoelstellingen onze kust - SDG4: Kwaliteitsonderwijs

De Verenigde Naties stelden in 2015 een nieuwe, mondiale duurzame ontwikkelingsagenda op voor 2030, met daaraan duurzame ontwikkelingsdoelstellingen gekoppeld. Die zeventien Sustainable Development Goals (SDG’s) schetsen ambitieuze doelen. In deze rubriek bespreken we die doelstellingen en subdoelstellingen voor onze kust. Hoe ver staan we tegenover deze doelen, we zoeken het graag samen uit.

SDG 4 – Verzeker gelijke toegang tot kwaliteitsvol onderwijs en bevorder levenslang leren voor iedereen

Hoe te meten?

Bij volwassenen is het bijschaven van competenties (al dan niet door het volgen van een door de overheid erkende opleiding) onlosmakelijk verbonden met de huidig snel evoluerende arbeidsmarkt. Levenslang leren is dan ook belangrijk wil men succesvol omgaan met deze dynamiek. Het aantal opleidingen gevolgd door de leeftijdsgroep 25-64-jarigen de afgelopen vier weken en het afgelopen jaar, is een maat hiervoor. SDG4 streeft ernaar dat tegen 2030 15% van de bevolking de afgelopen vier weken een opleiding gevolgd heeft.

Wat is de situatie vandaag aan onze kust?

Wetenschappers analyseren emoties die de kust oproept

Wie tijdens de eerste lockdown wél naar de kust kon, voelde zich beter. Zo bleek uit een peiling van het Vlaams Instituut voor de Zee. Een nieuwe wetenschappelijke studie ontrafelt de emoties die daarvoor zorgen: ontzag en nostalgie. Samen vormen ze een complex mechanisme dat mentale kracht geeft.

Het grote geheim

De theorie van de ‘Blue gym’ zegt dat mensen aan zee meer bewegen. Het maakt van kustbewoners gelukkiger mensen. Maar welke emotionele katrollen zitten er achter het therapeutische landschap van de zee? De menselijke psychè in de branding is een kluwen van gevoelens, tegenstrijdig bovendien, maar allemaal zijn ze herkenbaar, ook voor wie in het binnenland woont. Voortaan hoeft niemand zich nog te schamen voor zijn romantisch sentiment aan zee. De wetenschap heeft er zich mee gemoeid. Bij deze binnenlander raakte zelfs de wetenschappelijke publicatie een gevoelige snaar. Je verwacht het niet van zogenaamde ‘interpretative phenomenological analysis’. De oude poëzie uit the ‘Ancient Mariner’ van Samuel Coleridge is veel harder.

Water, water, everywhere, And all the boards did shrink Water, water, everywhere, Nor any drop to drink.

Anno 1798 was het een scherpe aanklacht tegen de grandeur van de zee. Ze maakt alles kapot. Volgens de studie van het VLIZ doet het niets af aan het positieve effect van de zee. Ontzag is een complex gevoel, een mix van angst en geluk. Naar de zee kijken, de kracht van het schuim zien, de eeuwigheid van de golven horen, het is een oefening in aanvaarding. De geïnterviewde deelnemers loofden het bescheiden gevoel dat ze kregen aan zee. Het biedt perspectief. De zee maakt jou klein en je problemen nog kleiner. Zo wordt een mens kalm. Het grote geheim van de zee werkt op dezelfde manier. Wie kent de zee? Niemand. Zelfs wetenschappers moeten toegeven dat ze minder dan 0,0001 procent van de diepzee hebben verkend. De oppervlakte van Mars wordt blijkbaar grondiger bestudeerd. Gelukkig maakt het op het strand niet uit. Je staat met je voeten in een onbegrijpelijk verleden van miljarden slakjes, huisjes en klepjes. Het is absurd, zoveel zand. Maar aan zee sluit je je aan bij het mysterie. Je kan gerust nog bij.

Emotioneel herstel

De tweede grote emotie die een rol speelt in de feel-good-factor van de kust is nostalgie. De meeste mensen hebben goede herinneringen aan zee, zeker de respondenten uit de studie. Allemaal zijn ze tussen 18 en 25 jaar en vertellen ze over de zomers op het strand, zwemmen met broers en zussen, of de idyllische winterplaatjes van alles leeg en wit. Een mens kent de geur van zonnemelk. Je ruikt de populieren in de duinen nog. Je hebt een foto van oma met een petanquebal. De kust staat voor souvenirs, ook los van de toeristen. Het maakt een mens bewust van zichzelf.

Maar ook nostalgie is een dubbele emotie. Aan zee ervaar je het bitterzoete van geluk en treurnis tegelijk. Je staat stil bij wie je bent en wat voorbij is. De troost zit hem in de tijdloosheid van de zee én in de sociale verbinding. Mensen op het strand delen dezelfde nietigheid, tegen de achtergrond van een eindeloze eb en vloed. Ik denk aan zee ook vaak aan de mensen die er in overvolle opblaasboten overheen willen. Of aan de temperatuur van het water. Geen idee wat ik ermee moet, maar blijkbaar is er op het strand ook plaats voor het onbehagen van de verwende mens.

Volgens de onderzoekers buffert de kust gevoelens van verveling én spanning tegelijk. De zee biedt – wars van alle tegenstellingen – ruimte voor emotioneel herstel. Je mag alles zijn aan zee, kwaad en kwetsbaar. Er zijn geen verwachtingen. Je gedachten zijn er veilig, in het beste geval zoals thuis. Op het strand heb je de toelating om je emoties te laten varen en kalm te worden. Regulatiestrategieën, noemen de onderzoekers het. Zelfbewust in het moment gaan staan, is één. Zelfreflectie, die bijdraagt tot je probleemoplossende vermogen, is twee. De zee lost weliswaar niks op, maar laat je berusten in je zorgen en in de raadselen van het leven, ook het jouwe.

Kortom, volgende keer op het strand weet je waaraan te denken: Ontzag voor de zee geeft mentale kracht.

Ecosysteemdiensten, watte?

Zonder de oceaan kan de mens niet overleven. Een krasse uitspraak? Toch niet... Het leven is niet alleen begonnen in zee, ze houdt de mens ook in leven. Productie van zuurstof, voedsel en grondstoffen (van geneesmiddelen tot bouwmaterialen), opwekken van (hernieuwbare) energie, zogen voor transport, werk en ontspanning. Allemaal ‘diensten’ die de oceaan ons dagelijks levert. Maar er is meer. De oceaan speelt een belangrijke rol in grote processen op aarde, zoals de klimaatopwarming, zeestromingen en waterkringloop. Dankzij deze ecosysteemdiensten van de oceaan is onze blauwe planeet een leefbare planeet.

Een veelheid aan diensten

Er zijn drie grote categorieën binnen de ecosysteemdiensten. ‘Productiediensten’ leveren producten op: denk aan voedsel, biomassa voor energie of drinkwater. Een ‘regulerende dienst’ is bijvoorbeeld de opname van overvloedige CO2 uit de atmosfeer door de oceaan. ‘Culturele diensten’ zijn immateriële voordelen voor mensen, bijvoorbeeld recreatie, esthetische beleving enzovoort. ‘Ondersteunende diensten’ vormen soms de vierde categorie, dit zijn functies die noodzakelijk zijn voor de productie van alle overige diensten: productie van zuurstofgas, de waterkringloop, etc.

Aan de slag!

1000ste VLIZ-lid wint vaartocht met RV Simon Stevin

Iedereen die de zee en het zeeonderzoek een warm hart toedraagt nodigen we uit hun engagement ten opzichte van de zee te tonen via een VLIZ-lidmaatschap. Ons ledenaantal stijgt gestaag en de kaap van 1000 VLIZ-leden was al een tijdje in zicht. Om net dat extra duwtje te geven kondigden we aan dat het 1000ste VLIZ-lid een vaartocht mocht maken met de RV Simon Stevin. Begin augustus was het zover, het 1000ste VLIZ-lid meldde zich aan via een mail van ons online registratieformulier. De eer komt toe aan Koen Vandenbussche afkomstig uit Roeselare en wonend in Oost-Vlaanderen. Tijdens de VLIZ-ledendag sloegen we een praatje met Koen over zijn band met de zee en over wat hij verwacht van een dag aan boord van het onderzoeksschip. Hij vertelt ons het volgende:

Koen creëerde zijn band met de zee begin de jaren ’90. Toen koos hij als ingenieursstudent Oostende als de stad voor zijn opleiding. Sindsdien blijven kusten en zeeën wereldwijd een aantrekkingskracht op hem uitoefenen en vormen ze de ideale uitvalsbasis voor actieve vakanties. De aanwezigheid van de zee brengt hem rust, vooral buiten de toeristische periodes. Maar ook een stormachtige zee kan hem bekoren.

Tijdens de avondschool leerde Koen het VLIZ kennen via een werknemer die enthousiast over het instituut en het magazine De Grote Rede vertelde. Het magazine zorgde dan weer voor engagement als VLIZ-lid. Tijdens de ledendag was Koen verwonderd over de diversiteit aan onderzoek, projecten en taken dat het instituut behartigt.

De vaartocht met de RV Simon Stevin stond gepland op 26 september. Het zou een tocht worden naar de windparken op zee in het kader van het ICOS-project. Binnen dit project meten wetenschappers CO2 concentraties in het licht van de klimaatverandering. Echter, de stormachtige weersomstandigheden maakten staalnames op zee onmogelijk waardoor de tocht geannuleerd werd. Ook dit vormt een wezenlijk onderdeel van werken op zee! We kijken samen met Koen uit naar een vaardag in het voorjaar onder rustiger zeecondities.

 

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Testerep

Dit verdwenen schiereiland aan zee spreekt nog steeds tot de verbeelding. Testerep, soms aangepast tot Ter Streep, verwijst naar een strook land tussen de IJzer (Nieuwpoort) en Oostende. Deze laatste stad heeft overigens zijn naam te danken aan zijn ligging op het oostelijk einde van Testerep. Vandaag is van het schiereiland nauwelijks nog iets zichtbaar en proberen onderzoekers de geschiedenis van het gebied te doorgronden.

Een met schorrenplanten begroeide strook land

Testerep was geen echt eiland, maar een met schorrenvegetatie begroeide strook land, door de brede Testerepgeul gescheiden van de rest van de kustvlakte. In het westen was Testerep begrensd door de IJzer, in het oosten liep dit schorren- en slikkenlandschap uit op een zandige vlakte die af en toe door de zee werd overspoeld. Op dat oostelijk uiteinde zou het eerste – intussen verdwenen – Oostende ontstaan. In het westen vormde zich de nederzetting Westende, centraal kreeg Middelkerke vorm.

Testerep zou, als schiereiland, geen lang leven beschoren zijn. De eerste vermeldingen van Testerep in geschreven bronnen dateren van de tiende eeuw. Maar reeds rond 1200 zorgde inpoldering van de geul ervoor dat het schiereiland weer aansloot bij het bedijkte kustlandschap en als zodanig ophield te bestaan. Het zeewaartse deel onderging de eroderende werking van storm en golven, en verdween in zee, met inbegrip van het eerste Oostende (zie ook Grote Rede 46: ‘Oostende en Testerep, een verhaal van glorie en heropbouw’).

Oostende ‘Testerep’ en het huidige Oostende

Onderzoeksproject ‘Testerep’

Het schiereiland en het eerste Oostende mogen dan wel verdwenen zijn, het mysterie bleef. Daarom startte in 2022 het onderzoeksproject ‘Testerep: De evolutie van het Vlaamse kustlandschap (5000 BP-nu) - Testerep gereconstrueerd voor beleidsmakers en het brede publiek’. Een consortium van de Vrije Universiteit Brussel, het VLIZ, de KULeuven en HoWest, met steun van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, onderzoekt van 1 oktober 2021 tot 30 september 2025 hoe dit landschap is veranderd en wat ons dat leert over klimaatwijziging en de aanpassing hieraan: https://testerep-project.be/nl.

En wat met de naam Testerep, waar ligt de oorsprong?

Een westelijke strook

De naam Testerep verschijnt voor het eerst in de late 10de eeuw (992 testereph) en gaat terug op een Germaanse woordverbinding *tehstera raipa (Gysseling 1960 i.v. Testerep). Het grondwoord daarin evolueerde in het Nederlands tot reep, een nog bekend woord, dat vandaag naast andere interpretaties nog altijd de betekenis heeft die in het toponiem vervat zit: ‘smalle strook’, bepaaldelijk ‘smalle strook grond’.

Het eerste woord, tehstera, is een Germaans adjectief dat ‘rechts’ betekent. Het is afgeleid met het achtervoegsel -tera van het woord *tehs ‘rechts’, dat teruggaat op de wortel *deks ‘rechts’ uit het Indo-Europees, de oertaal waaruit bijna alle Europese talen zijn voortgekomen (Pokorny i.v. dek-1). Vandaar de gelijkenis van het Germaanse woord met onder meer Latijn dexter en Grieks dexios. Een afleiding van dezelfde wortel met een ander suffix leidde tot Gotisch taihswa, Oudhoogduits zeso ‘rechts’ en ook tot Middelnederlands teswe, tesuë, tesewe voor ‘rechtse kant’ en ‘rechterhand’ (MNW i.v. tesuwe).

Bij geografische plaatsbepaling staat rechts gelijk met ‘westelijk’. Als je je zoals ook al onze Germaanse voorouders deden, oriënteert op de noord/zuid-as, en je op het middaguur naar de zon kijkt, ligt het westen rechts. De letterlijke betekenis van testerep ‘rechtse strook’, moet dus gepreciseerd worden als ‘westelijke strook’. Wat daarbij het beschouwingspunt van de naamgevers was, blijft enigszins onzeker. Was het Oostende? Onzeker, want de oudste vermelding van het toponiem valt ongeveer samen met het prille begin van de bewoning op het oostelijke uiteinde van Testerep. De kans is groot dat de naam van de landtong al enige tijd bestond alvorens de nederzetting Oostende zich begon te ontwikkelen. Misschien woonden de bedenkers ervan in een verder oostwaarts gelegen havenplaats, ouder dan Oostende, zoals Brugge of Wenduine.

Uit Germaans *tehs afgeleide woorden voor ‘rechts’ verdwenen al vroeg uit onze taal (ten voordele van het woord rechts, dat op een heel andere wortel teruggaat). In toponiemen wordt het oude woord wél een paar keer waargenomen, zo o.m. in Texel/Tessel, naam van het (zuid)westelijkste Nederlandse Waddeneiland. De Kempense nederzettingsnaam Tessenderlo is een samenstelling van een Germaanse stamnaam, de Tehswandroz of Texandriërs, met het bestanddeel lo ‘bos’. Het toponiem betekent dus ‘bos van de Texandriërs’. De volksnaam zelf stamt van Germaans *Tehswandra, een afleiding van *tehswa ‘rechts > westelijk’, met een suffix -andra, dat meestal in waternamen optreedt maar hier klaarblijkelijk een inwonersnaam vormt (Gysseling 1960 i.v. Tessenderlo). De Texandriërs waren dus de bewoners van een regio ten westen van die van de naamgevers. De gelatiniseerde vorm Texandrië (ook Taxandrië en Toxandrië) trotseerde de eeuwen als geleerde benaming voor de streek die ruwweg samenvalt met de Kempen.

Zoals het westen benoemd wordt met het woord voor ‘rechts’, duidde men de tegenoverliggende windstreek, het oosten, aan als ‘links’. De West-Vlaamse gemeentenaam Lichtervelde betekent ‘het linkse, dus oostelijke veld’. Vermoedelijk werd de naam gegeven vanuit de aanpalende westelijker gelegen stad Torhout. Lichtakker, naam van een stuk land in Aalter, duidt een oostelijk gelegen akker aan. Licht, dat ook als lucht verschijnt, is etymologisch hetzelfde woord als Engels left, maar vertoont de overgang van Germaanse -ft naar -cht, een typische (Oud)nederlandse klankontwikkeling. Vergelijk bv. Nederlands zacht met Engels soft, Duits sanft en Fries sêft. Evenmin als techster en teswe voor ‘rechts, rechterkant’ heeft het woord licht voor ‘links’ zich in onze taal kunnen handhaven. Het duikt wél nog geregeld op tot in het late Middelnederlands, vooral in de verbogen vorm lichter, luchter en in sommige dialecten zelfs zonder de genoemde -ft > -cht-wisseling: lifter, lufter (MNW). Vanaf het Vroegnieuwnederlands komt enkel nog links in de bronnen voor.

Te(r) Streep als doorzichtig alternatief

De etymologische gedaante van de naam, *tehstera raipa, is als zodanig in geen enkel document teruggevonden, het is een reconstructie op grond van bekende taalregels, die voorspellen hoe een geattesteerde vorm als het Oudnederlandse testerep er in de oudere, Westgermaanse taalfase moet hebben uitgezien.  Als de naam voor het eerst in geschriften verschijnt, blijkt hij al behoorlijk geëvolueerd: het is niet langer een woordverbinding, maar één woord, het oorspronkelijke adjectief telt één lettergreep minder en het grondwoord wordt niet meer als een tweeklank weergegeven. Hoe dit testerep werd uitgesproken, valt niet met zekerheid te zeggen. Maar ongetwijfeld werd de naam al vroeg ondoorzichtig. Dat blijkt uit de vele varianten in de bronnen, bv. 1094 Testrep, 1133 Testereth, 1216 Te Strep, 1250 Testereep (zie onder het trefwoord Testerep in de woordenboeken van Gysseling 1960 en De Flou). Uit die laatste vorm, en/of uit het erg courante testrep moet de nog bekende variant Te(r) Streep zijn ontstaan. Al in 1281 spreekt een akte van de abdij van Oudenburg van Testreep in Westende, daarna verschijnt die vorm heel geregeld in de bronnen van De Flou, die lopen tot eind 18de eeuw. In 1368 wordt de naam voor het eerst in twee woorden gespeld: Ten Streep. Naderhand verschijnt de vorm Ter Streep, terwijl ook die met onverbogen voorzetsel te blijft voortleven. Door een herinterpretatie van de lettergreepgrens tussen het in onbruik geraakte adjectief te(h)ster – waaruit de Germaanse -h- al in het vroege Oudnederlands was weggevallen – en het oude grondwoord reep (tes-ter reep > tes-treep > te-streep > te(r) streep), ontstond een naamsvorm waarin twee vertrouwde woorden herkend worden: het voorzetsel te, al dan niet verbogen, en het zelfstandig naamwoord streep, dat net als reep ook met lengte en smalheid te maken heeft. In zijn getransformeerde gedaante bleef de naam voortleven tot vandaag, althans in de toekenning van eigennamen aan etablissementen, bedrijven, scholen, …  Te(r) Streep heten o.m. een hotel en een immobedrijf in Oostende, een vakantiepark in Westende en een school in Middelkerke. Zelfs het Vlaams hydrografisch schip werd Ter Streep gedoopt. Het is niet te verwonderen dat in al die gevallen de transparante naam Ter Streep de voorkeur kreeg boven het historische Testerep, waar de moderne taalgebruiker immers geen touw meer aan vast kan knopen.

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Bruinvis

De naam van deze kleine dolfijnachtige klinkt voor de hedendaagse taalgebruiker misschien ietwat ongerijmd, want het bewuste zeezoogdier is noch bruin, noch vis. Maar beschouwd in het licht van de taalgeschiedenis heeft de benaming bruinvis, zoals we verder zullen zien, niets bevreemdends. Met wat geluk kun je het schuwe dier waarnemen voor onze kust, wanneer het aan het oppervlak komt ademen en zijn stompe donkere rugvin in een rollende beweging etaleert. Even kennismaken met dit algemeenste zeezoogdier van onze kustwateren?

Een bijzonder dier

Geliefd, gegeerd, bejaagd

Deze sympathieke ‘dwergdolfijn’ heeft het niet steeds onder de markt. Hij wordt vaak het slachtoffer van staande netten, waarin hij verstrikt geraakt en vervolgens verdrinkt. Recent blijkt hij ook het slachtoffer van hongerige grijze zeehonden, die bruinvissen achtervolgen en levend verscheuren.

In historische tijden was de bruinvis ook voor menselijke consumptie en voor zijn vet of ‘traan’ erg geliefd. Vissers die een in het net verstrengelde bruinvis aantroffen, lieten deze kans niet onbenut. Ze gingen ook actief op jacht naar bruinvissen. Zo vermeldt Adriaen Coenen in zijn ‘Walvisboek’ (1585): “Deze bruinvissen worden hier bij ons in Holland gevangen door de vissers die met netten vissen op kabeljauw, en ook degene die met netten op zalm vissen, vangen ze wel eens in hun netten. Die bruinvissen worden zeer gewaardeerd om te eten in de vasten door de rijke kanunniken in Maastricht, Luik en Aken. Ook in Engeland te Londen is men heel begerig naar bruinvissen”. Het vlees had in Europa eeuwenlang een goede naam als culinaire delicatesse. Zo vermeldt een kroniek uit 1426 dat de Engelse koning Henry VI dikwijls bruinvis at. Bij het koningsmaal van zijn opvolger verscheen bruinvisvlees in velerlei vormen op tafel, zowel gekookt als verwerkt in pasteitjes. In het eerste kookboek dat in de Nederlanden in druk verscheen, het Notabelen boecxken van cokerynen (1514), staat een recept ‘Meeswijn metten pepere’.

Dat de bruinvis opduikt in het wapenschild van Wenduine hangt samen met de schade en overlast die de vissers ondervonden van deze dieren. Na herhaalde klachten kregen de vissers van Wenduine in 1340 de toestemming om met ’t harpoen zonder pardoen op bruinvis te jagen.

Bruinvis en synoniemen: etymologie

Bruinvis: noch bruin noch vis?

Het grondwoord in de samenstelling bruinvis herinnert ons eraan dat men in vroegere tijden, anders dan in de huidige biologische taxonomie, ook waterzoogdieren als vissen beschouwde. Een ander bekend voorbeeld is walvis. In oude teksten worden nog andere zeezoogdieren als ‘vissen’ omschreven. Eén daarvan is de walrus, zoals in een Hollandse reisbeschrijving uit 1598: “Willem Barentsz. volck brachten een Walrusch tot Amsterdam, een visch van wonderbaerlijcke ghestalte,…” Ook de zeekoe en de zeehond werden in vroegere eeuwen tot de vissen gerekend (WNT i.v. visch).  Aangezien het telkens om dieren gaat die tezamen met de vissen in zee leven, heeft het weinig verwonderlijks dat onze voorouders ze ook voor vissen aanzagen. Voor Jacob van Maerlant, de 13e-eeuwse auteur van de natuurencyclopedie Der naturen bloeme (1282), zijn zelfs mossels en oesters vissen, wellicht op grond van het blote feit dat ze in zee leven, zonder verder gelijkenis te vertonen met echte vissen (VMNW i.v. musschele en oester).

Ook het eerste deel van de samenstelling, de kleurnaam bruin, moet in een oudere toepassing worden begrepen. Bruin stond niet alleen voor de specifieke kleur, maar ook voor ‘donker’ in het algemeen. In bruinvis verwijst het woord naar de donkere rug van het dier. Van de betekenis ‘donker’ vinden we nog relicten in het moderne Nederlands, maar dan in een figuurlijke toepassing. Met uitdrukkingen als een donkerbruin vermoeden of het ziet er (maar) bruin uit bedoelen we dat er naar ons aanvoelen iets negatiefs aan de hand is of te gebeuren staat, iets duisters, en vandaar iets onheilspellends. Slecht weer op zee, met donkere wolken, regen en wind, wordt in de Hollandse zeemanstaal ook wel bruin weer genoemd (WNT i.v. bruin I).

Bruinvis kent al een lange geschiedenis in onze taal. De eerste vermelding staat in een Hollandse rekening uit 1343-44: “Om te voeren bruynviske ende palinghe in Heynegauwen” (MNW i.v. bruunvisch). Het woord komt echter niet voor in onze Westgermaanse zustertalen, behalve dan in het Fries, waar brunfisk pas in de 20ste eeuw opduikt en daar waarschijnlijk uit het Nederlands is ontleend. In het Frans werd het Nederlandse woord overgenomen als brumvis voor ‘walvisachtige’, een benaming die intussen in onbruik raakte.

Meerzwijnen en zeevarkens

Bruinvis mag dan tot de middeleeuwen opklimmen, het is in onze taal niet de oudste benaming voor de kleine dolfijnachtige. Eeuwen eerder al wordt het woord meerzwijn vermeld. Het Oudnederlands Woordenboek attesteert het aan het einde van de 9de eeuw (891-900) als meriswin. De redacteuren merken op dat de verklaring als ‘bruinvis’ niet helemaal zeker, maar wel erg waarschijnlijk is: “Afgaand op de samenstellende delen van het woord, het in het Nieuwnederlands aangetroffen vergelijkbare woord zeevarken en het Latijnse equivalent delfin, kunnen we veronderstellen dat het hier om een bruinvis gaat.” Het woord komt ook voor in het Oudhoogduits en in het Oudfries (ONW i.v. meriswīn).

In het Middelnederlands wordt het eerste deel van de naam op verschillende manieren gespeld: meer, maer, mer en mar. De laatste twee varianten suggereren dat de klinker kort is, maar dat is niet noodzakelijk het geval. Ook lange klinkers werden soms met een enkel letterteken weergegeven. De vormen maer en mar moeten ongetwijfeld geïnterpreteerd worden als pogingen om de uitspraak van de zachtlange ee van meer in sommige westelijke dialecten in geschriften weer te geven. In het Noord-West-Vlaams en in het (vroegere) Hollands klinkt die ee voor een -r als de klinker in het Engelse woord bad, zo ook in o.m. baer < beer (diernaam), paerd < peerd en aerde < eerde. Die klank staat erg dicht bij de heldere Nederlandse lange aa. Vandaar dat er ook een -a- in de spelling verschijnt. Het is geen toeval dat in een middeleeuws rekenboek van de Wenduinse vissersgilde de vorm marswin gebruikt wordt in een beschrijving van het wapenschild van Wenduine: “in ’t middele een marswin duersteckt van twee harpoenen” (Desnerck & Desnerck 1974). Het zal ook vanaf zo’n -a- variant zijn geweest dat meerzwijn in het Frans ontleend werd als marsouin ‘bruinvis’.

De benoeming van de bruinvis als zwijn, en in jongere synoniemen als varken, past in een algemenere naamgevingsstrategie om zeedieren te noemen naar dieren die op het land leven. Andere voorbeelden zijn zeehond, zeekoe, zeeleeuw en zeeolifant.

In het eerste deel van de samenstelling meerzwijn herkennen we het woord meer, dat hier moet worden begrepen in zijn Oud- en ook nog Vroegmiddelnederlandse betekenis ‘zee’, een toepassing die nog voortleeft in het moderne Hoogduits. Aan de oorsprong ligt de Germaanse vorm *mari, die nazaten kent in alle Germaanse talen. Het bestanddeel is overgeërfd uit Indo-Europees *mor-i-, vandaar ook o.m. Latijn mare (waaruit Italiaans en Roemeens mare, Spaans mar en Frans mer), Oudiers muir en Oudslavisch morje (waaruit Russisch mórje). Het grondwoord zwijn geeft aan dat de bruinvis de naamgevers deed denken aan een varken. Waarschijnlijk vond men dat de stompe kop van het zeedier op de snuit van een varken gelijkt. In het Nieuwnederlands raakt de benaming meerzwijn in onbruik: het jongste citaat in het WNT dateert van 1743. In dezelfde bron duikt ook de benaming zeevarken op, waarin dus het ter ziele gegane meer voor ‘zee’ vervangen is door het algemeen gebruikelijke zee en zwijn door het ‘beschaafdere’ varken: “Porcus marinus …, in 't Nederduitsch Zeevarken, Meerzwyn, is eene soort van Dolfyn, of een groote langwerpige visch, wiens snuit naer dien van een Landzwyn gelykt” (WNT i.v.  zeevarken). Zeevarken was wel al anderhalve eeuw vroeger in gebruik, getuige een reisverslag uit 1602: “De Bruyn-visschen … zijn tweederley van fatsoen, d'eene hebben den Muyl scherp als een Vercken, waer deur het somwijlen t'Zeevercken wort genoemt, …”. Ten slotte verschijnt in de 19e eeuw nog een ander synoniem op het toneel: varken(s)vis.  Dat woord was al gangbaar kort voor 1600, maar dan als benaming voor een Oost-Indische vissoort. De betekenis ‘bruinvis’ wordt voor het eerst geattesteerd in 1846 (WNT i.v. varkenvis). Zowel zeevarken als varkensvis behoren volgens de Grote Van Dale nog steeds tot het AN. Maar hun gebruiksfrequentie in het huidige Standaardnederlands blijft natuurlijk ver onder die van de eenduidige en wetenschappelijk erkende term bruinvis.

 

  • Coenen A. (1584). Walvisboek: https://consciencebibliotheek.be/nl/pagina/walvisboek
  • De Flou K. (1914-1938). Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. Gent, Brugge. 18 delen. Indices door F. Rommel, Steenbrugge 1953.
  • Desnerck G. & R. Desnerck (1974). Vlaamse Visserij en vissersvaartuigen, deel I. De Havens. Oostduinkerke: 256pp.
  • Gysseling M. (1960). Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1226). Bouwstoffen en studieën voor de geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands VI, 1. Brussel / Tongeren, Belgisch Universitair Centrum voor Neerlandistiek. www.google.com/search?client=firefox-b-d&q=gysseling+toponymisch+woorden...
  • MNW = E. Verwijs & J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek. ’s Gravenhage, 1885-1929. https://gtb.ivdnt.org
  • ONW = Oudnederlands woordenboek. Leiden: Instituut voor Nederlandse Lexicologie, 2009. http://gtb.inl.nl/?owner=ONW
  • Pokorny J. (1959-1969). Indogermanisches etymologisches Wörterbuch. Bern, Francke. 2 delen
  • Tijs D. (2017). Oostende en Testerep, een verhaal van glorie en heropbouw. Grote Rede 46, 4-9.
  • VMNW = W.J.J. Pijnenburg e.a. (2001). Vroegmiddelnederlands woordenboek. Leiden, Gopher Publishers. http://gtb.inl.nl/?owner=VMNW
  • Walvissen en dolfijnen in de Noordzee: https://www.vliz.be/nl/catalogus?module=ref&refid=107133.
  • WNT = Woordenboek der Nederlandsche Taal. ’s Gravenhage/Leiden, 1864-1998. https://gtb.ivdnt.org

In de branding

indebranding_fig.1_kustkiekje_small.jpg

Kustkiekjes (Grote Rede 55)

Dit pantser is wat rest van een zeeklit, nadat het dier op zee is gestorven en het skelet is aangespoeld. De zeeklit is een zee-egel, maar anders dan de meeste zee-egels niet rond, maar hartvormig. Het skelet toont de rugzijde, te herkennen aan de vijf dubbele rijen gaatjes, waar oorspronkelijk de zuigvoetjes – die de zeeklit toelaten zich te bewegen – door naar buiten kwamen. Je vindt deze breekbare kalkskeletjes regelmatig na storm op het strand. Het dier is vrij algemeen voor onze kust, waar het ingegraven leeft in gangen van 8-15 cm diep, en leeft van organisch afval.

Jan Seys
indebranding_fig.2_uitsnit_small-01-01.jpg

Hoe een stukje krant zijn licht werpt op een vergeten scheepsramp

Tijdens de lopende herstelwerkzaamheden aan het orgel in de Sint-Hubertuskerk van Elewijt-Zemst deed orgelmaker Pieter Vanhaecke uit Erps-Kwerps een bijzondere ontdekking. In de windlade van het orgel – het hart van een pijporgel – vond hij een krantenknipsel over een menselijke ramp, meer dan tweehonderd jaar geleden.

Dat er krantenknipsels in een orgel zitten, is overigens geen toeval. Windlades worden onderaan winddicht gemaakt met leder, perkament of papier. Ook bij het vroeg 18de-eeuwse orgel van Elewijt-Zemst was dit het geval. Het orgel onderging diverse herstellingen op het einde van die eeuw. En bij deze herstellingen gebruikte men persoonlijke brieven en gedrukt papier die men toen beschikbaar had.

Eén gedrukt ‘krantenknipsel’ toont een lijst met slachtoffers van een vergeten scheepsramp aan zee uit 1800. Op 14 september 1800 om 7u ’s avonds wilden zo’n 200 personen in de haven van Oostende de overzet huiswaarts nemen, komende van de kermis aan ’t Sas (n.v.d.r. Sas Slijkens in Bredene). Het ponton van het veer de ‘Pompschuyt’ geraakte echter overbelast en kantelde. Niet minder dan 82 lichamen werden geborgen. Mannen, vrouwen en kinderen. Drie mensen bleven vermist. Drie dagen later vond men nog een 3 jaar oud kind levend terug. Op 26 september 1800 is een volledige namenlijst met leeftijd van de geïdentificeerde slachtoffers in het Frans en Nederlands gepubliceerd. Drukker van dienst was de Oostendenaar P. Scheldewaert. Deze lijst is nu opgedoken in de kerk van Elewijt.

Ine Demerre met input van Pieter Vanhaecke

Colofon

‘De Grote Rede’ is een gratis informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ; www.vliz.be). Dit boeiende tijdschrift wordt samengesteld met de hulp van een zelf schrijvende redactie van maritieme professionals die zetelen ten persoonlijke titel. Noch de redactie, noch het VLIZ zijn verantwoordelijk voor standpunten vertolkt door derden. Overname van artikelen is toegelaten mits bronvermelding.

Interesse?
Gratis abonneren kan via www.vliz.be/de-grote-rede of telefonisch.

Verantwoordelijke uitgever

Jan Mees (VLIZ), Jacobsenstraat 1, B-8400 Oostende, België

Coördinatie en eindredactie

Jan Seys, Nancy Fockedey en Bart De Smet (VLIZ), 059/33.60.00, jan.seys@vliz.be

Redactieleden

Jens Boyen, An Cliquet, Mathieu de Meyer, Binke D’Haese, Fien De Raedemaecker, Bart De Smet, Ine Demerre, Nancy Fockedey, Jan Haelters, Francis Kerckhof, Hannelore Maelfait, Pieter Mathys, Jan Mees, Tina Mertens, Tine Missiaen, Theo Notteboom, Ellen Pape, Hans Pirlet, Ruth Pirlet, Sam Provoost, Marc Ryckaert, Hendrik Schoukens, Jan Seys, Ineke Steevens, Ines Tavernier, Sarah Vanden Eede, Sofie Vandendriessche, Dieter Vanneste, Klaas Willaert

Zeewoordenteam

Roland Desnerck, Magda Devos, Nancy Fockedey, Jan Seys, Johan Termote, Dries Tys, Carlos Van Cauwenberghe, Fons Verheyde, Arnout Zwaenepoel

Met medewerking van

Maxime Depoorter, Erwin Meylemans, An Olaerts, Jan Stel, Peter Van Camp, Pieter Vanhaecke

Vormgeving

Bredero Graphics, Melle

Foto’s en grafieken

Abraham Ortelius, Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust, Agentschap Onroerend Erfgoed (Sylvia Mazereel), Bart De Smet, Collectie Oscar Provoost - Beeldbank Kusterfgoed, dolphinwatchalliance.org (Angela Ziltener), Erwin Meylemans, INTERREG POLDER2C’s, Johan Van Laecke, Kris Vandevorst, Marine@UGent, Pieter Vanhaecke, Pixabay (Peter Ahrend), Roman Uchytel, Shutterstock, Jan Seys, Vilda (Rollin Verlinde & Yves Adams), VLIZ.

Drukkerij

Lowyck drukkerij
Gedrukt op maco halfmat 115 g (FSC Mix credit)
in een oplage van 9.000 ex

Algemene informatie

VLIZ vzw
Jacobsenstraat 1, B-8400 Oostende
Tel.: 059 33 60 00
e-mail: info@vliz.be
www.vliz.be
ISSN 1376-926X