Informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee

De Grote Rede

over kust en zee

#55 Mei 2022




Edito

Het zijn moeilijke tijden, met name voor de jeugd. Na de terreuraanslagen, waren/zijn er de almaar donkerdere klimaatvoorspellingen, een wereldwijde pandemie, en nu een oorlog en een dreiging voor Europa zoals we niet meer gekend hebben sinds de tweede wereldbrand. Met ook nog eens hoge gasprijzen en dito voedselprijzen tot gevolg. Het lijkt wel nooit meer te zullen stoppen. Je zult maar jong zijn…

Gelukkig is er ook hoop. Na de terreuraanslagen is het nu tijd voor de processen over deze gruweldaden. Het coronavirus lijkt geleidelijk aan te vervellen in een minder dodelijke vorm. En de miljoenen Oekraïense vluchtelingen staan er niet alleen voor, maar krijgen hulp en opvang bij vele gastgezinnen in Europa. Er is zelfs het groeiend inzicht dat we – mits de juiste en snelle acties – de klimaatopwarming op aanvaardbare wijze onder controle kunnen krijgen. Het is maar hoe je het bekijkt.

In deze Grote Rede willen we alvast de heldere zijde van de maan aanschouwen en stilstaan bij enkele zaken die een belofte inhouden voor een betere wereld. Zo kun je in een bijdrage van Steve Bauwens (POM West-Vlaanderen) niet alleen ontdekken dat de 400 windmolens op ons stukje zee intussen al goed zijn voor 10% van de totale elektriciteitsvraag of bijna de helft van het elektriciteitsverbruik door gezinnen. Je leest er ook in hoe ingenieurs en technici naarstig op zoek zijn naar duurzame oplossingen voor de recyclage van de turbines, eens die hun houdbaarheidsdatum hebben bereikt en toe zijn aan ontmanteling en vervanging. Uit een tweede hoofdbijdrage blijkt dan weer hoezeer de samenleving veranderd is in zijn houding ten aanzien van de wetenschap, en omgekeerd. De tijd van de ‘ivoren toren’, waarbij onderzoekers zich afsloten van het brede publiek, lijkt grotendeels voorbij. Burgers krijgen steeds meer kansen om zelf actief bij te dragen aan de kennisopbouw onder de vorm van allerlei ‘burgerwetenschapsinitiatieven’, ook in het mariene domein. Het derde hoofdartikel in deze Grote Rede neemt je mee naar een niet eens zo ver verleden, toen de Noordzee nog geen Noordzee was, maar grotendeels droog stond. Wat vandaag zeebodem is, vormde toen een laaggelegen, heuvelachtig toendralandschap met kuddes wolharige mammoeten, of – bij hogere zeespiegelstanden – zandbanken bewoond door megakolonies walrussen. Jawel, die kolossen, verwant aan de zeeleeuwen, met hun stijve snorharen en naar beneden wijzende ivoren stoottanden. Fascinerend toch?!

Wat de toekomst brengt is onzeker. Die toekomst is deels onvoorspelbaar, deels ligt ze in onze handen. Ook hoe we op veranderingen rondom ons reageren, beslissen we minstens voor een deel zelf. Na elke regenbui komt zon. ‘Luctor et emergo’, zoals te vinden in de wapenspreuk van Zeeland: “Ik worstel en ik kom boven”. Heel toepasselijk. Met de wetenschap als bondgenoot!

Kustkiekje

Van welk Noordzeedier zie je hier het aangespoelde pantser?

Antwoorden kan op kustkiekjes@vliz.be met als onderwerp ‘Grote Rede nr. 55’. Uit alle juiste inzendingen wordt een winnaar geloot, die een boekenprijs wint.

Offshore windmolens ontmantelen

België behoort tot de wereldtop voor wat betreft de installatie en het onderhoud van windmolenparken. Ondertussen komt de ontmanteling van de eerste generatie windmolens in zicht. Er rijzen heel wat vragen over de afbraak van deze reuzenconstructies. De Grote Rede ging te rade bij zes Belgische experten die vanuit hun vakgebied het thema benaderen. Vast staat dat het opnieuw innovatief pionierswerk wordt.

Pionier in ontwikkeling, pionier in afbraak windmolens

Verplicht ontmantelen

Marijn Rabaut licht toe: “Momenteel is Zone 1 in het Belgisch gedeelte van de Noordzee volgebouwd met in totaal 9 windmolenparken. Die zijn ontwikkeld tussen 2008 en 2020, wat een gefaseerde ontmanteling inhoudt in de periode 2034-2047. De nieuwe parken in de Prinses Elisabethzone krijgen méér en krachtigere windmolens waardoor het vermogen toeneemt. De nieuwe zone zal zo jaarlijks meer elektriciteit produceren dan twee grote en moderne kerncentrales. Samen met de reeds bestaande zone van 2000 MW komt de totale windcapaciteit op zee dan op 5800 MW.

De verplichte ontmanteling is gebaseerd op internationale regelgeving voor boorplatformen. Als algemeen principe geldt hier dat installaties in onbruik nooit mogen leiden tot schade aan andere gebruikers of het milieu. Op nationaal vlak zijn er twee wetten uit 1999 die bepalingen opleggen met betrekking tot de ontmanteling van windmolens, namelijk de Elektriciteitswet en de Wet Marien Milieu.

De Elektriciteitswet stelt dat de concessie kan verlengd worden zonder evenwel een totale duur van dertig jaar te overschrijden. Het zijn vaak de windmolenparkbeheerders die de verlengingen vragen, zij het niet altijd voor de maximaal mogelijke periode. Het hangt af van het vermogen, de technische geschiktheid van de turbines om langer te blijven werken en de financiële rendabiliteit. De ontmanteling moet rond zijn binnen de maximumperiode van 30 jaar en de windmolenparkbeheerders dienen al bij de installatie van de parken een provisie te voorzien voor de ontmanteling.

De Wet Marien Milieu voorziet in een ruimtelijke planning op zee. Deze wet verplicht parkbeheerders om schade of milieuverstoring in de oorspronkelijke toestand te herstellen. Bij ontmanteling moeten ze de windmolenpylonen wegnemen tot 2 meter diep in de zeebodem, de steenbestorting verwijderen en de elektriciteitskabels volledig uitgraven. Indien concessiehouders de kabels langer willen gebruiken, dienen ze hiervoor een nieuwe vergunning aan te vragen”.

Een rijkgedekte tafel onder water

Doorstaan windmolens de tand des tijds?

Recycleren of op de vuilnisbelt?

ZODRA DE ONTMANTELING EN HERNIEUWING VAN DE WINDMOLENPARKEN VAN START GAAT, ZAL DIT HEEL WAT JOBS MET ZICH MEE BRENGEN.

Werk voor de boeg

Een aantal Belgische, toonaangevende bedrijven zullen een prominente rol spelen in het ontmantelingsverhaal. Lucien Romagnoli: “Alle bedrijven die nu al actief zijn in de bouw van windmolenparken zien wereldwijd de vraag naar nieuwe offshore parken groeien. Gezien de grote uitdagingen op vlak van de klimaatopwarming en de energieomslag, zal dit nog sterk toenemen. Tegelijkertijd zal ook de vraag naar ontmanteling en recyclage van offshore windmolens snel groeien. Er ligt de komende jaren dus heel wat werk op de plank”.

“Er zijn een aantal Belgische bedrijven gespecialiseerd in de ontmanteling van offshore installaties zoals boorplatformen. De gebruikte technieken vergen echter nog bijschaving om ook voor de windmolenparken inzetbaar te zijn. Zo zijn structuren die jarenlang in het water liggen onderhevig aan verwering en kennen ze een grote aangroei met dieren en planten. We moeten bekijken wat dit betekent aan extra gewicht en hoe je alles zo efficiënt mogelijk kunt verwijderen en aan land brengen”, aldus Romagnoli. De eerste ontmantelingen worden opnieuw pionierswerk. Maar van zodra de ontmanteling en hernieuwing van de windmolenparken in het Belgische deel van de Noordzee en daarbuiten van start gaat, zal dit heel wat – vooral technisch-industriële – jobs met zich mee brengen”.

Maatschappelijk debat nodig

Er zijn heel wat opties bij de ontmanteling van een windpark, zowel naar technieken, benodigde materiaal, kostprijs als naar de vereiste specifieke innovatie. Voor een aantal Belgische bedrijven is de opgedane kennis en expertise bij de installatie van windmolenparken op zee een belangrijk exportproduct geworden. Maar die bedrijven zijn niet alleen. Gezien de wereldwijde stijgende interesse in windmolenparken op zee, zijn buitenlandse bedrijven een inhaalbeweging aan het maken. Het zal belangrijk zijn de bedrijven de kans te geven heel goed voorbereid te zijn op de ontmanteling van de windmolenparken op zee. Daarom is een debat over wat we als maatschappij precies willen op het einde van de concessieperiodes nodig.

 

Walrussen, mammoeten en oerwalvissen: op wetenschappelijke safari voor onze kust

Voor onze kust ligt een uniek paleontologisch kerkhof. Resten van walrussen, mammoeten, oerwalvissen en nog meer liggen begraven in wat vandaag de Noordzeebodem is. Nieuwe onderzoekstechnieken, infrastructuurwerken en een sterk verhoogde aandacht voor deze ondergelopen rijke en verdwenen landschappen, hebben geleid tot een ware ontdekkingsgolf met ronduit spectaculaire resultaten. Klaar voor een onderzeese safari naar lang vervlogen tijden, in onze Noordzee?

De zuidelijke Noordzee, ooit een gebied rijk aan prehistorisch leven

Op onderzoek in het Scheur

Een van de grootste fossiele walruskolonies ter wereld

Landzoogdieren, schelpen en oerwalvissen

Wat leert ons het onderzoek van de zeebodem in het Scheur?

Evolutie van het landschap en relatie tot de paleontologische vondsten

Vooruitblik

Het Scheur is niet de enige vindplaats in zee waar fossiele beenderen zijn aangetroffen. De voorbije decennia zijn grote hoeveelheden beendermateriaal opgehaald van de Noordzeebodem. Dat doet vermoeden dat deze nu verdronken landschappen rijk aan leven waren. Het reconstrueren van deze prehistorische landschappen geeft ons niet alleen een beter inzicht waar dieren ooit geleefd hebben maar ook waar onze verre voorouders, de jager-verzamelaars, mogelijk vertoefden en hoe ze zich verplaatsten. De hoeveelheid fossiel botmateriaal opgevist bij het Scheur toont wel aan dat dit gebied een zeer hoog archeologisch potentieel heeft, en de kans bestaat dat hier ook menselijke voorwerpen bewaard zijn gebleven.

De bewaringstoestand van het paleontologisch en archeologisch materiaal uit de Noordzee is vaak zeer goed, een direct gevolg van de waterverzadigde condities, de afdekking door zandlagen, het zuurstofarme milieu, en de stabiele temperatuur na het begraven. Toch is dit uniek archief tot op heden grotendeels onontgonnen, en het verdient dezelfde goede zorgen als het vondstmateriaal op land. Grootschalige werken op zee, onder meer voor hernieuwbare energie maar ook om onze kust te beschermen tegen grote stormen, vormen een ernstige bedreiging voor het onderwatererfgoed. Tegelijk kunnen ze belangrijke gegevens aanleveren die bijdragen tot een beter inzicht in de omvang en staat van dit erfgoed. Het SeArch-project over archeologisch erfgoed in de Noordzee publiceerde een ‘best practice’ brochure met aanbevelingen over hoe het onderwatererfgoed optimaal mee te nemen in de planning en uitvoering van werken op zee. De brochure bevat ook protocollen voor het melden van archeologische vondsten (www.sea-arch.be/resultaten).

Sinds 2014 is in België de wet betreffende de bescherming van cultureel erfgoed onder water van kracht (de zogenaamde ‘OCE-wet’). Volgens deze wetgeving worden alle sporen van menselijke activiteit met een cultureel, historisch of archeologisch karakter, alsook hun archeologische en natuurlijke context, die meer dan honderd jaar onder water liggen, automatisch als erfgoed onder water beschouwd en genieten ze als dusdanig bescherming (www.vondsteninzee.be). Deze wet brengt de bepalingen van het UNESCO-Verdrag ter Bescherming van Cultureel Erfgoed onder Water (2001) grotendeels ten uitvoering. Deze UNESCO-conventie geeft richtlijnen over hoe onderwater erfgoed beschermd moet worden, en vormt een juridisch kader voor internationale samenwerking. België is een van 71 landen wereldwijd dat zich heeft aangesloten bij dit verdrag. Vondsten in het Belgisch deel van de Noordzee moeten dusdanig gemeld worden aan de gouverneur van West-Vlaanderen, en musea krijgen een recht tot aankoop. Een wijziging van de wet in april 2021 bepaalt dat nu ook paleontologisch materiaal als cultureel erfgoed onder water wordt aanzien.

De recente vondst van de fossiele slagtand van een bosolifant vormde de aanleiding tot het opstellen van een samenwerkingsprotocol in het kader van de OCE-wet. Dit protocol werd tijdens de inauguratie van de slagtand op 7 februari 2022 in het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel ondertekend. Het formaliseert de samenwerking tussen de Gouverneur van West-Vlaanderen, het Directoraat-generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Transport), het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, het Vlaams Agentschap Onroerend Erfgoed en het Vlaams Instituut voor de Zee wat betreft de bescherming van cultureel erfgoed onder water. Dit is een uiterst mooie evolutie voor zowel wetenschappers als het brede publiek. De overeenkomst garandeert immers dat toekomstige ontdekkingen op zee worden geregistreerd, bestudeerd en, waar nodig, toegankelijk gemaakt voor het publiek.

Toekomstig onderzoek zal onder meer focussen op visuele observaties van de zeebodem (met behulp van duikers of onderwaterrobots). Zo hopen onderzoekers van het VLIZ meer te weten te komen over de exacte lokatie van de fossielen en uit welke lagen ze precies stammen. Verdere analyse van de kernen moet daarnaast een beter inzicht geven in het paleolandschap. Recente ontwikkelingen op het vlak van datering (aminozuren, Thorium-Uranium methode) en DNA (de zogenaamd ‘ancient DNA’ of ‘aDNA methode’) kunnen hopelijk een nieuw licht werpen op de ouderdom en geografische verspreiding van de Pleistocene zoogdieren die in een ver verleden leefden nabij het Scheur.

Op 14 oktober 2022 plant het VLIZ een symposium over de paleontologische vondstplaats van het Scheur. Wie weet kan dan al een tip van de sluier worden opgelicht.

MET DANK AAN:

  • Pascal Hablützel (VLIZ)
  • Olivier Lambert (KBIN)
  • Leonard Dewaele (UGent)

Burgers als zeeonderzoeker

Als burger aan wetenschap doen? Het kan, vandaag meer dan ooit. Met de zee en kust als een dankbaar werkterrein. Iedereen komt er graag en vaak. En de weinige zeewetenschappers kunnen onmogelijk de omvang van de oceaan en haar kustlijnen zelf allemaal omvatten. Samenwerking tussen beroepswetenschappers en burgers betekent dus twee keer winst! Bovendien schept deelname aan burgerwetenschapsinitiatieven (‘citizen science’) een band en draagvlak met de omgeving. Klaar voor een duik in een zee van mogelijkheden?

Maar eerst, wat is burgerwetenschap?

Een greep uit ...

Vervuiling en zeevogels: de volhouder wint

Plastic zwerfvuil als ‘nieuw’ thema

Handig is dat strandtellingen van dood aangespoelde zeevogels door burgers ook de nodige ‘munitie’ leveren om de bevuiling van onze zeeën met drijvend plastic op te volgen. In het FULMAR-project werkt de Nederlandse onderzoeker Jan-Andries van Franeker samen met de strandrapers, om in de magen van aangespoelde Noorse stormvogels te speuren naar plastic. Die vogels aanzien drijvende plastic deeltjes verkeerdelijk als voedsel, met alle gevolgen van dien. Streefdoel van OSPAR is om maximaal bij 10% van de stormvogels meer dan 0,1 gram plastic in de maag te treffen (https://www.ospar.org/work-areas/eiha/marine-litter/assessment-of-marine-litter/plastic-particles-in-fulmars). In 2019 bedroeg dit nog 56%, dus er is nog werk aan de winkel. Anderzijds tekent zich de voorbije tien jaar een daling af, wat lijkt te wijzen op licht aan het einde van de tunnel?

Intussen neemt het aantal projecten waarbij burgers zwerfvuil rapen op het strand (bv. Proper Strand Lopers; ENECO Clean Beach Cup) of langs rivieren (bv. Zero-Plastic-Rivers) zienderogen toe. Een aantal van die initiatieven doet dit op een gestandaardiseerde manier en houdt de gegevens bij. Zo zijn er de burgerwetenschapprojecten ‘Marine Litter Watch’ en ‘Plastic Pirates’, recent gestart en gepromoot vanuit Europa, en tienduizenden burgers mobiliserend rond het afvalprobleem.

Opvolging van biodiversiteit met stip op één

All-in monitoring van stranden en zee

Nog mooier wordt het als burgers niet alleen oog hebben voor de biodiversiteit van de kust, maar ook mee de vinger aan de pols willen houden van hoe onze zeeën eraan toe zijn, en evolueren onder invloed van natuurlijke, dan wel menselijke ingrepen. Met name in het Verenigd Koninkrijk (‘Capturing our Coast’) en Ierland (‘Coast Watch Europe’) zijn deze programma’s goed uitgebouwd. Al kent ook ons land zijn lange-termijn monitoring project: SeaWatch-B (zie kader).

Met de hulp van echte zeebonken: vissers, duikers en watersporters

Met burgers aan de slag gaan op en aan zee kent zo zijn uitdagingen. Anderzijds laat deze omgeving toe terug te vallen op de kennis en het enthousiasme van doorwinterde, zij het niet als wetenschapper opgeleide, ‘zeefanaten’. Zo zetten nogal wat burgerwetenschapprogramma’s in op samenwerking met watersporters en vissers. ‘Plankton Planet’, dat zeilers vraagt om waterstalen te verzamelen en die ter beschikking te stellen van planktonkenners, kwam al aan bod. Maar ook duikers en snorkelaars krijgen de kans om mee te werken aan wetenschappelijk onderzoek in programma’s als ‘COMBER’ en ‘Seasearch’.

Vissers kennen de zee als geen ander. In het ‘Angling project’ vraagt de Britse Shark Trust aan hengelaars die actief zijn op zee, om hun vangsten van roggen en haaien te delen met de wetenschap. In Noorwegen, een dunbevolkt visserijland, zijn er tal van initiatieven waarbij beroepsvissers gegevens delen met onderzoekers (bv. het ‘Norwegian reference fleet’ programma). Maar ook heel wat gewone burgers willen maar wat graag een handje toesteken. Veel Noren leven dicht bij zee, bezitten een bootje en werken mee aan wetenschappelijke programma’s. Dat levert een massa gegevens op rond wie wat waar en wanneer vangt. En dichter bij huis werken het VLIZ en ILVO sinds 2016 samen om de schaal en de impact van de recreatieve zeevisserij in cijfers te kunnen vatten.

Onbeperkte mogelijkheden?

Veelbelovende toekomst

Voor wie er nog aan twijfelt, burgerwetenschap heeft de wind in de zeilen. Steeds meer krijgt de burger de kans bij te dragen aan het wetenschappelijk onderzoek en met vele handen het werk licht te helpen maken, niet in het minst aan en op zee. Technologische ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van allerlei apps en andere hulpmiddelen, is daarbij een welgekomen steun. Twijfel je – ook na het evenement ‘ZEEKERWETEN’ van 8 mei 2022 – nog om aan de slag te gaan in een van de vele burgerwetenschapsprojecten rond zee en kust? Gewoon doen!

 

Meer lezen:

Zeeharten & drijfzaden – exotische geluksbrengers

Zeestromingen, ze brengen vreemde voorwerpen naar het strand. Voorwerpen met een geschiedenis, mythes en mysterie. Enkele van de meest fascinerende zijn drift- of drijfzaden, ook wel ‘zeebonen’ genoemd.

Drijfzaden zijn zaden waarvan we met enige zekerheid mogen aannemen dat ze met zeestromingen van ver afkomstig zijn, vanuit de tropische Amerikaanse regio of de Caraïben. Via de Golfstroom en de Noord-Atlantische drift bereiken ze Europa. Uit experimenten met drijvende flessen weten we dat het gemiddeld 14 maanden duurt om de overtocht Caraïben-Ierland te maken.

Een zeehart

De boon van Columbus

Inderdaad de boon en niet het ei. Tot op vandaag kennen de bewoners van de Azoren zeeharten als fava de Colón of ‘Columbus-boon’. Toen Columbus dergelijke zaden op het strand aantrof, zouden ze hem geïnspireerd en overtuigd hebben dat er nieuwe landen in het westen lagen. Vandaar.

Tot lang na Columbus zagen zeelieden in zeeharten een gunstig voorteken en droegen ze zeeharten aan boord van hun schepen. Want, zo dachten ze, als deze zaden een jaar of langer op drift kunnen blijven vooraleer de Europese kusten te bereiken, dan zouden ze hun eigenaars ook wel beschermen tijdens hun lange en gevaarlijke reizen.

Zeeharten spoelen op alle Europese kusten aan, van de Azoren tot in het noorden van Noorwegen en IJsland. Je kunt ze treffen op bijna elk strand, maar vooral aan de westkust van Ierland of Cornwall. Bij ons zijn vondsten zeldzamer.

Strandingen van drijfzaden zijn reeds lang bekend en al in de 17e eeuw wist men dat stromingen ze tot in Europa brengen. Toch bleef het populair om ze een anorganische herkomst (niet van levende materie afkomstig) toe te schrijven. Volksnamen als adder- en adelaarsstenen in Noorwegen, verwijzen naar een geloof als zouden het drijvende stenen zijn.

Vondsten van zulke vreemde en zeldzame voorwerpjes spraken tot de verbeelding. Zeker meer traditionele gemeenschappen beschouwden drijfzaden als zeldzame en kostbare objecten. Mythen en legendes zijn er in overvloed over zeebonen en de krachten die ze bevatten. Dat leidde tot allerlei vormen van bijgeloof. In Noorwegen speelden ze een rol in de volksgeneeskunde, bij het baren bijvoorbeeld. Men droeg ze als amulet, ter afweer van hekserij en boze geesten. Verder zie je ze ook soms als hangslot, sleutelhanger of kinderspeelgoed. In de Orkneys, waar ze destijds vaak aanspoelden, maakte men er snuifdozen van.

Tegenwoordig bieden zelfs souvenirwinkels en tuincentra deze decoratieve zaden aan, waardoor de herkomst van strandvondsten niet meer zeker is. Soms zijn strandvondsten begroeid met eendenmossels of vertonen ze bijtsporen van zeeschildpadden. Dat wijst op een natuurlijke herkomst.

Drijfzaden, het zijn mysterieuze kleine reizigers. Door hun lange reis en verre herkomst fascineren ze velen. Met wat geluk vind je er ook zo eentje – ik verzamelde er ondertussen al drie! En net als andere strandjutters ben ik altijd blij als ik er eentje in de vloedlijn zie liggen. En ik geloof graag dat ze geluk brengen.

Van kop tot staart: ZERO WASTE bij vis en schaaldieren

Al te vaak eten we van een vis enkel het mooiste stukje van de filet. De rest belandt bij het afval. Sommige koks trekken van de visgraten een bouillon, of van de garnaalkoppen een bisque. Maar de Australische kok Josh Niland gaat een heel stuk verder. Hij gebruikt werkelijk álles van een vis. Hij tovert gastronomisch hoogstaande gerechtjes met het visvlees, lever en kuit, maar ook met het vissenbloed, darmen, ogen of zwemblaas gaat hij aan de slag. Werkelijk niets gaat verloren: zero waste!

Visslager en charcutier

Ook met Noordzeevis?

Michiel Rabaey, NorthSeaChef van restaurant Storm (Oostende) kent het fenomeen. Zelf gooit hij ook niets weg van een vis. “Als je beseft dat bij een tarbot of griet slechts 30% filet is, dan moet je wel iets doen met die resterende 70% ‘afval’. Minimaal trekken we van de graten en de koppen een visfumet. Maar als we tijd hebben, gebruiken we ook andere visdelen. Zo staat er momenteel een gerecht op de kaart waar ik ‘bottarga’ van griet over rasp. Hiervoor ontwateren we de kuit met zout, en laten we die een 3-tal dagen drogen op 50°C, waarna we ze roken. Een ware smaakmaker! Of laatst heb ik van rog ook de wangen opgediend, het vel gedroogd geserveerd, een emulsie van de lever gemaakt en de staart als ribbetjes geserveerd om af te knauwen. We letten erop om alles van onze vis en zeevruchten te benutten. Maar ik ga wel niet zover als Josh Niland. Ik ben er nog niet zo zeker van of mijn klanten zouden blijven komen als ik de milt, de zwemblaas of visogen zou serveren.

“Droog rijpen”

Volgens Josh Niland moet vis vers zijn als je hem koopt, maar daarom niet vers worden gegeten. Net als een steak waarvan de smaak zich ontwikkelt tijdens het besterven en rijpen, ontwikkelt vis – afhankelijk van de soort na een paar dagen tot weken in de koeling hangend – een ander, intenser smaakprofiel en textuur bij het droog rijpen.

Michiel Rabaey: “Tijdens de sluiting van het restaurant door corona heb ik wat zitten uitproberen met rijpen van visvlees. Je hebt er wel stevige vis voor nodig. Bij ons is dat dan bijvoorbeeld zeebaars, griet of tarbot. Of iets van verder: tonijn of hamachi (Japanse makreel). Maar eerlijk gezegd: we hebben aan onze kust zo’n mooi aanbod aan verse vis, puur zo lekker van smaak. Ik vind het dan wat zonde van de tijd en moeite om daarmee te veel te gaan zouten, drogen of rijpen.

 

Niland Josh (2020). De hele vis - Het kookboek: Een nieuwe visie op koken en eten. Karakter Uitgevers B.V.: Uithoorn. ISBN 9789045216492. 253 pp. [VLIZ-bib]

75 jaar Internationale Walvisvaartcommissie: Een reden om te feesten?

De afbouw van de jacht op walvissen verliep traag en chaotisch. Het is een verhaal van het op industriële schaal uitroeien, van het negeren van wetenschappelijk advies in functie van economische belangen, manipulaties en bedrog, en van een organisatie niet bij machte om orde te scheppen.

Een verdrag voor het verdelen van walvissen

Trage weg naar stopzetting commerciële jacht op grote walvissen

Kort na de oprichting van de IWC waren er al signalen dat het niet goed ging met de grote baleinwalvissen in het zuidpoolgebied. Nederland en het Verenigd Koninkrijk stopten in de jaren 1960 met de pelagische walvisjacht vanwege steeds minder rendabel. Er waren nog nauwelijks blauwe vinvissen en steeds vaker richtte men de harpoenen op de dwergvinvis, lang buiten schot gebleven vanwege zijn commercieel weinig interessante grootte. In de jaren 1970 keerde ook het publiek zich tegen de walvisjacht: beelden van milieuactivisten die zich met snelle bootjes tussen het harpoenkanon van een walvisvaarder en een walvis wringen, gingen de wereld rond. Er kwamen restricties in het verhandelen van walvisproducten en steeds meer landstations gingen dicht.

Voor een moratorium op de commerciële jacht op grote walvissen was het wachten tot 1986. Al deed niet iedereen mee. Japan startte een jacht ‘voor wetenschappelijke doeleinden’ tot het in 2018 de IWC verliet en weer walvissen ging jagen in eigen wateren. In IJsland is er nog jacht op dwergvinvissen en gewone vinvissen, en ook dit jaar zou er walvisvangst plaatsvinden. De laatste walvissen werden er gedood in 2018, en men is van plan volledig te stoppen in 2024: walvistoerisme is veel lucratiever. Noorwegen bejaagt nog dwergvinvissen. Ook enkele inheemse volkeren bejagen nog walvissen.

De IWC streeft nu naar de bescherming van alle walvisachtigen

Na het instellen van het moratorium breidde de IWC zijn actieterrein uit naar alle walvisachtigen en hun groeiende problemen: gerichte en incidentele vangst, aanvaringen met schepen, walvistoerisme, onderwatergeluid, vervuiling en de effecten van klimaat­veranderingen.

Waar het voor de buitenwereld de positieve kant lijkt uit te gaan, is dat slechts voor enkele walvissoorten het geval. Voor de baiji, een dolfijn uit de Yangtze rivier, is het al te laat: de soort is uitgestorven in 2002. In de Atlantische Oceaan leven nog amper 350 noordkapers en het blijft bergaf gaan voor de soort. Nog sterker bedreigd is de vaquita, een bruinvis uit de Golf van Californië, vaak bijgevangen tijdens (illegale) visserij op de totoaba, een vis waarvan de zwemblaas een fortuin waard is in de traditionele Chinese geneeskunde. Bij het schrijven van dit stuk waren nog amper een tiental vaquitas in leven.

En er zullen er nog volgen: rivierdolfijnen en enkele dolfijnensoorten voorkomend bij de kusten van Afrika, Azië en Nieuw-Zeeland zijn sterk bedreigd. Het leefgebied van enkele Arctische walvisachtigen krimpt steeds verder door een veranderend klimaat.

Het tij keren?

Voor veel soorten is een betere bescherming van hun leefwereld dringend nodig. Daar kan iedereen aan bijdragen door zijn levensstijl aan te passen en meer na te denken over consumptie van energie, grondstoffen en afgewerkte producten. “We are all whalers” stelt dierenarts en walvissenexpert Michael Moore in de titel van zijn boek. Ons gedrag heeft, ver van ons bed, een invloed op het leefgebied van walvissen, en op hun voortbestaan. We are all whalers - but we don’t have to be.

Duurzaamheidsdoelstellingen onze kust - SDG6: Schoon water en santair

De Verenigde Naties stelden in 2015 een nieuwe, mondiale duurzame ontwikkelingsagenda op voor 2030, met daaraan duurzame ontwikkelingsdoelstellingen gekoppeld. Die zeventien Sustainable Development Goals schetsen ambitieuze doelen. In deze rubriek bespreken we die doelstellingen en subdoelstellingen voor onze kust. Hoe ver staan we tegenover deze doelen, we zoeken het graag samen uit.

SDG6 - Verzeker toegang en duurzaam beheer van water en sanitair voor iedereen

Volgens de Verenigde Naties vormt water de kern van duurzame ontwikkeling. Het belang van grondwatervoorraden is dan ook niet te onderschatten, gezien de impact op ons dagelijks leven. Zo zijn watervoorraden essentieel voor de voedsel- en energiezekerheid, en voor de gezondheid van mens en milieu. Water vormt een basisbehoefte en speelt een belangrijke rol bij de bevordering van sociale welvaart en economische groei, maar ook bij het levensonderhoud van miljarden mensen.

Hoe te meten?

Wat is de situatie aan onze kust?

Een koninklijke tussenkomst

Alle kustgemeenten scoren goed tot zeer goed (gemiddeld 95%) wat de riolerings- en zuiveringsgraad betreft. Ter vergelijking, de gemiddelde Vlaamse zuiveringsgraad bedraagt 85% (Bron VMM en Statistiek Vlaanderen).

Voor een antwoord op de vraag waarom de kustgemeenten beter presteren dan het Vlaams gemiddelde, dienen we een duik in de geschiedenis te nemen. In de jaren dertig resideerde de koninklijke familie graag aan de Belgische kust. Een verfrissende duik in zee was een favoriete bezigheid, maar door het gebrek aan rioleringen – een belangrijk deel van het afvalwater liep nog ongezuiverd in zee – was zwemmen een stuk minder aangenaam dan nu. Een oplossing bestond erin de riolering van De Panne meer dan twee kilometer ver in zee te laten uitkomen. Door de getijdenwerking dreef echter een omvangrijk deel van het rioolwater terug richting het strand. Reden genoeg voor koning Leopold III om in 1939 de kwestie in het parlement aan te kaarten.

De oudste rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) van het land bestond toen al en bevond zich sinds 1928 niet toevallig aan de kust, in de Hazegrasstraat in Knokke-Heist. Het initiatief kwam van de Compagnie du Zoute die al eerder de noodzaak zag om het afvalwater van de toen gloednieuwe villawijk Het Zoute te zuiveren. Het koninklijk pleidooi van 1939 leidde in 1947 tot de bouw van een extra zuiveringsstation in Nieuwpoort. In diezelfde periode richtten de gemeenten De Panne, Koksijde en Oostduinkerke de Tussengemeentelijke Vereniging voor de Zuivering van Afvalwater van de Kust (TVZAK) op. Deze TVZAK zou op het gebied van waterzuivering een voortrekkersrol spelen. In 1974 werd ze vervangen door de Waterzuiveringsmaatschappij voor de Kust (WZK) met hoofdzetel in Oostende. Pas in 1980 kreeg de rest van Vlaanderen een waterzuiveringsmaatschappij.

De kust speelt voortrekkersrol, met dank aan het toerisme

Er is nog een reden waarom de kust vooropliep bij het uittekenen van een rioleringsnetwerk. Heel wat kustgemeenten hebben een compacte kern waarin het merendeel van de bevolking is geconcentreerd. De rioleringsinfrastructuur is er met andere woorden eenvoudiger aan te leggen dan op het platteland, waar het weids en uitgestrekt karakter het prijskaartje voor deze infrastructuur de hoogte in jaagden. Vanuit een historische context speelde het kustgebied dus een pioniers- en voortrekkersrol op het vlak van waterzuivering, niet in het minst vanwege het grote toeristische belang.

Ook vandaag nemen de watermaatschappijen aan de kust een prominente plaats in op vlak van duurzame initiatieven. Zo werd op 15 januari 2022 het startschot gegeven voor een uniek proefproject waarbij Aquaduin, De Watergroep en FARYS een pilootinstallatie installeren in Nieuwpoort. Doel is om zowel zoet, brak als zout water te zuiveren tot drinkwaterkwaliteit, een belangrijke pijler in de strategie van de drie waterbedrijven om een klimaat-robuuste watervoorziening uit te bouwen.

De lotgevallen van ‘ONZE IJSLANDVAARDERS’: brieven die onder je vel kruipen

Onze IJslandvaarders. Wie waren ze, wat deden ze en waarom? Wat dreef deze moedige mannen om maandenlang van huis te zijn? Nog voor de lente écht begon, vertrokken ze op Franse zeilschepen, om na de zomer terug te keren met het ruim vol gezouten kabeljauw. Johan Depotter uit Oostduinkerke doet al 40 jaar onderzoek naar zijn illustere streekgenoten.  Deze schat aan informatie ontsloot hij in 2011 in het boek ‘Onze IJslandvaarders’, veel meer dan een uitgebreide inventaris van bijna 1000 IJslandvaarders en hun familie. Het is ook een diepmenselijk naslagwerk van verhalen die tot de verbeelding spreken. Kronieken die het leven zoals het was in de periode 1815-1938 heel dichtbij brengen. Wie het lijvige tweeluik nog op het verlanglijstje had staan, kan sinds kort de herwerkte versie aankopen.

Brieven van helden

Als we Johan vragen hoe hij erin slaagt de vissers en hun families zo gelaagd te vatten, is zijn antwoord duidelijk: “de brieven”. De zielenroerselen die de mannen naar het thuisfront stuurden, geven een persoonlijke inkijk in hun leven en de besognes aan boord. Het tijdschrift van de regionale heemkring, ‘Bachten de Kupe’, publiceerde destijds vele van die brieven. Ze vullen de soms droge wetenswaardigheden aan die monsterrollen en genealogisch onderzoek verschaffen, en laten de personages tot leven komen. Dit naslagwerk vertelt waargebeurde verhalen die ontroerend, guitig of ronduit heldhaftig zijn. Het harde leven aan boord kruipt onder het vel van de lezer: ontbering, mishandeling, zware straffen en overlijdens.

Het verhaal van Engelbertus ‘Iengel’ Daems

Meer weten?

De heruitgave van ‘Onze IJslandvaarders’ van de hand van Johan Depotter bij Academia Press is via hun webshop te koop: www.academiapress.be.

Ook NAVIGO-Nationaal Visserijmuseum bezit enkele brieven van IJslandvaarders. Je kunt ze ontdekken op www.navigomuseum.be/brieven, voorgelezen door Sebastien Dewaele.

Laat je licht schijnen op bioluminescentie

Chemoluminescentie, het fascinerende proces achter bioluminescentie, valt perfect te demonstreren in een klas. Door de veelzijdigheid aan invalshoeken past dit onderzoek bij een hele rits competenties. De verwonderde blikken krijg je er zomaar bij!

Lichtshow in de oceaan

Het feeërieke oplichten van de zee door zeevonk (Nocticula scintillans) of het fonkelen van vuurvliegjes (Lampyridae) op een warme zomernacht spreken tot de verbeelding. Wetenschappers noemen deze eigenschap bioluminescentie, een samentrekking van Griekse woord bios (levend) en het Latijnse woord lumen (licht). Met andere woorden het uitstralen van licht door een levend wezen, of letterlijk ‘levend licht’.

De diepzee is één grote lichtshow. Dat moet haast zo, want de oceaan is gemiddeld bijna vier kilometer diep. Veel dieper dan 200 m kan zonlicht niet doordringen, waardoor het in het overgrote deel van de oceaan pikdonker is. Volgens schattingen bevat elke kubieke meter oceaanwater minstens één lichtgevend organisme. Die organismen gebruiken luminescentie om allerlei redenen: niet enkel als lokmiddel voor een partner, maar ook om te jagen (herinner je je de hengelvis uit Finding Nemo?), zich te verdedigen of te beschermen tegen vijanden.

Spots aan! Een experiment voor in het schoollabo

Wat valt hier te demonstreren?

Meer

Meer achtergrondinformatie, met onder meer het ontstaan van dit fenomeen en toepassingen voor de mens, is te vinden in het Testerep-artikel ‘De lichtjes van de zee’.

De Zee als Goed Doel steunt briljante onderzoeksideeën

Beurzen aan jonge mariene onderzoekers uitreiken is een belangrijk onderdeel van ‘De Zee als Goed Doel’, de VLIZ-filantropiewerking. De financiën zijn afkomstig van jullie donaties, de ledenbijdrages en uit sponsoring.

Brilliant Marine Research Idea beurzen

Wens je dit soort beurzen te steunen of heb je interesse in een VLIZ-lidmaatschap?

Jouw bijdrage is welkom op de filantropierekening IBAN BE70 0017 1687 3425 (BIC GEBABEBB) van het Vlaams Instituut voor de Zee vzw. Meer informatie over giften en het VLIZ-lidmaatschap lees je op www.vliz.be/nl/uw-bijdrage.

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Meeuw

Meeuwen, ze horen bij de zee zoals het geruis bij de branding. De vogels worden bewonderd om hun elegante profiel, hun fraaie verenkleed en hun priemende blik, die alertheid en intelligentie verraadt. Geïntrigeerd observeert de waarnemer hoe ze in grote vluchten, schijnbaar kriskras door elkaar, door de lucht klieven en zich dan krijsend in een snelle duikvlucht op een voedselbron storten. Maar hun gedragingen kunnen ook ergernis opwekken. Onder meer bij de argeloze dijkwandelaar, wiens ijsje hem door zo’n gevleugelde acrobaat uit de handen wordt gegrist. Of wanneer ze kunststof vuilniszakken aan stukken pikken om er allerlei eetbaars uit de sleuren, voortuinen en trottoirs achter latend als vuilnisbelten.

Een soortenrijke familie

Tot honderden kilometer landinwaarts

Meeuwen mogen dan typische zee- en kustvogels zijn, ze hebben zich in de loop van de jaren wonderwel aangepast aan de mens. Diens landbouwactiviteiten, en zijn omgang met afval (denk aan huisvuilstorten), hebben meeuwen, ook ver van de kust, extra kansen geboden. De kokmeeuw broedt zowel in het binnenland als aan zee, en is ook buiten de broedperiode overal aanwezig in landelijk gebied en in stedelijke centra. Ook de grotere meeuwen schrikken er niet voor terug om honderden kilometers landinwaarts te vliegen op zoek naar voedsel. Het is dan ook niet ongebruikelijk om grote aantallen meeuwen in verspreide slagorde aan het werk te zien in graslanden of in het spoor van een ploegend of mest voerend landbouwvoertuig. In beide gevallen hebben ze het gemunt op regenwormen.

Wat alle meeuwen gemeen hebben, is hun obsessie om de nacht door te brengen op water. De zee, rivieren, spaarbekkens, plassen of havens, alle bieden ze een veilige slaapplaats tegen grondpredatoren als de vos.

Vanwaar de naam meeuw’?

Een Noordzeegermaans woord

Meeuw, een benaming voor zeevogels van de familie Laridae, is een Noordzeegermaans woord: de oudste vermeldingen treffen we aan in maritieme variëteiten van de Germaanse taalfamilie: Oudsaksisch meu (waaruit Nederduits meewe), Oudengels mǣw (Engels gewestelijk mew), Oudnoors mármór (uit ouder *maiwr, waaruit IJslands máfur en Zweeds mås) (EWN i.v. meeuw). In het Nederlands, waarvan de kustdialecten eveneens Noordzeegermaans zijn, duikt meeuw voor het eerst op in het Vroegmiddelnederlands. In zijn monumentale encyclopedie Der naturen bloeme (1282), niet toevallig een Vlaamse tekst, schrijft Jacob van Maerlant: “duuen ganse zuanen spreewen rouke couwen vinken meewen ende hare ghelike vlieghen bi scolen van lande te lande” (VMNW i.v. meeuw). Van modern Fries miuw ten slotte zijn tot dusver geen Oudfriese vormen teruggevonden.

In talen buiten het Noordzeegermaanse gebied die het woord meeuw in de een of andere vorm kennen, is het ontleend aan één van de genoemde kusttalen. Uit het Nederduits komt Hoogduits möwe, wellicht ook Pools mewa en Litouws mévas (zie Etymologiebank en Eigenhuis 2004 i.v. meeuw). Het Franse moette, bekend sinds eind 13e eeuw, is een verkleinvorm op -ette van Anglo-Normandisch mave of mauve, dat zelf teruggaat op Oudengels mǣw (Rey i.v. mouette).

Een imitatie van het meeuwengekrijs

Meeuw is in oorsprong een klanknabootsing of onomatopee, een poging dus om de indringende kreet van de vogel in menselijke spraak te imiteren (EWN i.v. meeuw). Die taalcreatie lijkt in sommige talen sterk op de weergave van het door katten voortgebrachte geluid, o.m. Nederlands miauw, maaw, maew, Engels mew, meow, Duits miau, maw. Aan vogels is onomatopeïsche naamgeving geen uitzondering, denken we aan Nederlandse woorden als koekoek, karekiet, oehoe, tjiftjaf, kraai en roek.

Op de meeuwenschreeuw is nog een andere benaming voor de vogel geïnspireerd, nl. Engels gull, vandaag het gewone woord in het Standaardengels, ook in de samenstelling seagull. Het werd in de middeleeuwen ontleend aan het Keltisch, waar het afgeleid is van een werkwoord dat ‘schreien’ betekent. Gull is dus geen klanknabootsing zoals meeuw, maar een afleiding van een al bestaand woord. Nazaten van de Oudkeltische grondvorm zijn Welsh gwylan, Cornish guilan en Bretoens goelann (Online Etymology Dictionary i.v. gull). Het Bretoense woord werd in het Frans overgenomen als goéland, benaming voor een grotere meeuwensoort (Rey i.v. goéland).

Oudere verklaringen

Voor de verklaring van meeuw als onomatopee zijn er in oudere etymologische woordenboeken enkele alternatieven voorgesteld. Zo werd de kleur van het verenkleed of de poten van de vogel geopperd als benoemingsmotief, maar die suggestie berust op wankele grond en is nu verlaten. Er zijn wel een paar regionale benamingen voor de zilvermeeuw die naar kleur verwijzen, zoals in het Fries blauwe mok of blaumok, maar de meeste meeuwen zijn grijs of wit. Ook de lichaamsbouw wordt ingeroepen als mogelijke verklaring, op grond van Oudnoors mær ‘dun, slank’, wat met het silhouet van de vogel overeen zou komen. Tenslotte wordt ook herkomst uit een voor-Germaanse substraattaal niet uitgesloten, maar voor deze verklaring ontbreekt elk argument.

Europees kampioenschap ‘Meeuwen schreeuwen’

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Smalbank/Breedbank

De namen van beide zandbanken gelegen in het westelijk deel van onze kustwateren spreken voor zich. Hun vorm, zoals ervaren door zeelui, ligt aan de oorsprong van de naamgeving. Toch laten we ook deze twee ondieptes graag de revue passeren.

Twee grensoverschrijdende zandbanken

Bronnen:

  • De Flou, K. (1914-1938). Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. Gent, Brugge. 18 delen. Indices door F. Rommel, Steenbrugge 1953.
  • Etymologiebank www.etymologiebank.nl/
  • EWN = Philippa M., Debrabandere F. & Quak A. (2003-2009). Etymologisch woordenboek van het Nederlands, 4 delen. Amsterdam, Amsterdam University Press. Te raadplegen op Etymologiebank.
  • Online Etymology Dictionary www.etymonline.com/
  • Rey A. (1992). Dictionnaire historique de la langue Française. SNL. Le Robert. Paris.
  • Schuermans, L.W. (1865-1870). Algemeen Vlaamsch Idioticon. Leuven, Gebroeders Vanlinthout.
  • Van Cauwenberghe, C. (2004). Zeekaarten van de Vlaamse kust en van de Westerschelde voor en na de onafhankelijkheid van België in 1830 (deel 1). In: Koninckx, C (ed.). Wetenschap op zee. Collectanea Maritima 7: 145-163.
  • VMNW = W.J.J. Pijnenburg e.a. (2001). Vroegmiddelnederlands woordenboek. Leiden, Gopher Publishers. (http://gtb.inl.nl/?owner=VMNW)

In de branding

indebranding_fig.1_kustkiekje.jpg

Kustkiekjes (Grote Rede 54)

Dit gele containerlab, in de volksmond ook wel ‘het frietkot’ genoemd, is een test- en demonstratieplatform, gelegen op zo’n vijfhonderd meter uit de haven van Oostende. Het kreeg de naam ‘Blue Accelerator’, omdat het bedrijven en kennisinstellingen toelaat om producten en technologieën in real-life offshore omstandigheden uit te proberen, en zo een enorme stimulans geeft aan innovatie in de maritieme (‘blauwe’) sector. De Blue Accelerator bevat heel wat hoogtechnologische apparatuur, en er kan zowel in de lucht, op het wateroppervlak als onder water getest worden. Het is eigendom en wordt beheerd door de POM West-Vlaanderen.

Jan Seys
indebranding_fig.2_grote_schelpenteldag_small.jpg

Grote Schelpenteldag groot succes

Op zaterdag 19 maart telden 750 burgers onder een stralende hemel meer dan 38.000 schelpen op Vlaamse stranden, met een top-5 sterk vergelijkbaar met vorig jaar. Nederland deed voor het eerst enthousiast mee en klopte af op bijna 22.000 geïdentificeerde schelpen, én met verrassende verschillen. Daarmee waren het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en zijn partners (EOS wetenschap, Natuurpunt, Provincie West-Vlaanderen, Strandwerkgroep, Kusterfgoed en de tien kustgemeenten) al toe aan de vijfde editie van de Grote Schelpenteldag, een intussen gevestigd LifeWatch burgerwetenschapsinitiatief.

Beide landen samen registreerden 60 verschillende soorten, waarvan twee derde gemeenschappelijk. Tien percent van alle schelpen en aangetroffen soorten waren niet-inheems. Toch waren er ook merkwaardige verschillen. Vlaanderen zag de top-5 van de voorbije jaren bevestigd (nonnetje 37%, halfgeknotte strandschelp 22%, kokkel 18%, mossel 9% en Amerikaanse zwaardschede 5%). In Nederland waren vooral de ‘strandschelpen’ (Spisula) dominant, met 49% halfgeknotte strandschelp, 9% ovale strandschelp en 6% stevige strandschelp. Amerikaanse zwaardschede (9%) en de kokkel (8%) vervolledigen hier de top-5. Mogelijk houdt het grote aantal halfgeknotte strandschelpen op Nederlandse stranden verband met de net iets meer aan stroming en storm onderhevige kusten, condities ten gunste van deze schelp.  

Een tweede verschil lijkt verband te houden met de nabijheid van het Schelde-estuarium. Dit mondingsgebied, net ten oosten van de Belgische kust, is slibrijker dan de meer zandige Zuid-Hollandse kust en de Vlaamse westkust, en huist nogal wat veenformaties in en op de zeebodem. De slibrijke omgeving is ideaal voor het Nonnetje, de veenbanken als leefomgeving voor de Amerikaanse en de Witte boormossel. Het nonnetje kwam bij de Nederlandse tellingen pas op de achtste plaats, met nauwelijks 2% van alle gevonden schelpen. Boormosselen kwamen er niet in de top-10, terwijl ze aan de Vlaamse oostkust samen 9% van alle schelpen uitmaken.

Jan Seys
branding_reuzenalkd-01.png

'Pinguin van het noorden' nu ook bij ons gevonden

Elders in dit nummer komen tal van burgerwetenschapsinitiatieven aan bod. Acties waarbij de burger kan deelnemen aan wetenschappelijk onderzoek, en zo niet alleen zijn of haar eigen kennis vergroot, maar ook de wetenschap vooruithelpt. Een mooi voorbeeld van welke unieke resultaten de inbreng van burgers kan teweegbrengen is het verhaal van de Reuzenalk.

Deze ‘pinguïn van het noorden’, zoals hij onterecht weleens genoemd wordt (de vogel behoort tot een andere familie dan de aan de Zuidpool levende pinguïns), is een 75cm grote, 5kg zware zeevogel die niet kon vliegen. Dat kwam hem duur te staan want in 1844 lieten verzamelaars hun oog vallen op het laatste paartje, broedend op een eilandje voor IJsland. Pittig detail: het mannetje van dat paartje bevindt zich nog steeds in de collecties van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen in Brussel.

De soort is dus uitgestorven. Tot voor kort ging men ervan uit dat bij leven de Reuzenalk slechts zelden in de Zuidelijke Noordzee vertoefde, en er hooguit een dwaalgast was. Daar kwam recent verandering in, toen Nederland op grote schaal zand uit de Noordzee ging opspuiten voor de aanleg van de uitbreiding van de haven van Rotterdam (‘Maasvlakte II’) en ten behoeve van een kustbeschermingsexperiment (‘Zandmotor’). In beide gevallen kwam zand afkomstig uit diepere lagen van de zeebodem plots dagzomen. De verzameldrift en stilaan opgebouwde kennis bij tal van burgers deed de rest. Intussen zijn daar 125 botresten verzameld, goed voor 33.000 zoekuren. De verdienste van meer dan 30 citizen scientists die hun vondsten belangeloos aan onderzoekers beschikbaar stelden.

En in het najaar van 2021 was eindelijk ook België aan de beurt. Met twee strandvondsten van een opperarmbeen van deze vogel, kan nu ook de Belgische kust worden toegevoegd aan het leefgebied van de Reuzenalk, een mythische, door de mens naar de eeuwige jachtvelden verwezen vogel.

Jan Seys

Colofon

‘De Grote Rede’ is een gratis informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ; www.vliz.be ). Dit boeiende tijdschrift wordt samengesteld met de hulp van een zelf schrijvende redactie van maritieme professionals die zetelen ten persoonlijke titel. Noch de redactie, noch het VLIZ zijn verantwoordelijk voor standpunten vertolkt door derden. Overname van artikelen is toegelaten mits bronvermelding.

Interesse?
Gratis abonneren kan via www.vliz.be/de-grote-rede of telefonisch.

Verantwoordelijke uitgever

Jan Mees (VLIZ), Wandelaarkaai 7, B-8400 Oostende, België

Coördinatie en eindredactie

Jan Seys, Nancy Fockedey en Bart De Smet (VLIZ), 059/34.21.40, jan.seys@vliz.be

Redactieleden

Jens Boyen, An Cliquet, Mathieu de Meyer, Binke D’Haese, Fien De Raedemaecker, Bart De Smet, Ine Demerre, Nancy Fockedey, Jan Haelters, Francis Kerckhof, Hannelore Maelfait, Pieter Mathys, Jan Mees, Tina Mertens, Tine Missiaen, Theo Notteboom, Ellen Pape, Hans Pirlet, Ruth Pirlet, Sam Provoost, Marc Ryckaert, Hendrik Schoukens, Jan Seys, Ineke Steevens, Ines Tavernier, Sarah Vanden Eede, Sofie Vandendriessche, Dieter Vanneste, Klaas Willaert

Zeewoordenteam

Roland Desnerck, Magda Devos, Nancy Fockedey, Jan Seys, Johan Termote, Dries Tys, Carlos Van Cauwenberghe, Fons Verheyde, Arnout Zwaenepoel

Met medewerking van

Annelies Tavernier, Jadrana Demoen, Jan Haelters, Maikel De Clercq, Maxime Depoorter, Ruth Plets, Steve Bauwens, Thomas Mestdagh

Vormgeving

Vanden Broele, Brugge

Foto’s en grafieken

Aäron Fabrice de Kisangani, Annelies Tavernier, Antea Group, Ben De Pauw, Bjorn De Wilde, Blaeu (1635), Bram Langeveld, Britt Lonneville, Collectie Johan Depotter, DEME Group, EMODnet Bathymetry, Eugeen De Hondt, Eurostat, EyeOnWater.org, FOD Volksgezondheid, Haven Oostende, Hugo Canière, KBIN, Leontien De Wulf, Lucien Romagnoli, Maikel De Clercq, Marijn Rabaut, Nick Decombel, NGI, OpenStreetMap & contributors, Pieter Jan Jordaens, PlaneetZee, Shutterstock, Statbel, Steve Bridger, Steven Degraer, Sven Delandat, Taco van der Eb, Vilda (Rollin Verlinde, Yves Adams), van Hee et al. (2020), Vlaamse Hydrografie, VLIZ, VMM.

Drukkerij

Lowyck drukkerij
Gedrukt op maco halfmat 115 g (FSC Mix credit)
in een oplage van 9.000 ex

Algemene informatie

VLIZ vzw
Wandelaarkaai 7, B-8400 Oostende
Tel.: 059 34 21 30
Fax: 059 34 21 31
e-mail: info@vliz.be
www.vliz.be
ISSN 1376-926X