Dierlijk plankton: wat?
Soorten en maten
Planktondieren zijn er in vele soorten en maten. De kleinste diertjes bestaan uit één cel. Onder de microscoop zijn hun prachtige vormen te bewonderen. De trilhaar- of wimperdiertjes zijn de meest voorkomende ééncelligen. Roeipootkreeftjes en larven van vissen en bodemdieren kunnen een paar millimeter groot worden. Krill bestaat uit garnaal-achtige diertjes van ongeveer drie centimeter lang. In de oceanen vormen zij het belangrijkste voedsel voor veel walvissen. Kwallen worden nog veel groter: sommige soorten kunnen een diameter van meer dan 1 meter bereiken. Toch horen zij ook bij het plankton. Dit leidt tot de volgende indeling op basis van grootte:
- picoplankton: <0.002 millimeter
- nanoplankton: 0.002-0.02 millimeter
- microplankton: 0.02-0.2 millimeter
- mesoplankton: 0.2-20 millimeter
- macroplankton: 20-200 millimeter
- megaplankton: >200 millimeter
zoo.jpg

Trucs om niet te zinken
Net als het plantaardig plankton hebben ook planktondiertjes vaak uitsteeksels. Deze vergroten het drijfvermogen van het dier. Andere ééncellige soorten hebben een oliedruppeltje als drijforgaan. Vislarven hebben een dooierzak die hun drijfvermogen groter maakt. Roeipootkreeftjes gebruiken hun lange antennes als drijvers. Zij kunnen er ook mee naar boven of beneden zwemmen, met een snelheid van 60 meter per uur. Kwallen bewegen zich voort door hun paraplu-achtige scherm samen te trekken. De ribben van ribkwallen bestaan uit een rij met een groot aantal kamvormige plaatjes. Ieder kamplaatje bestaat weer uit trilharen, waarmee ze slagbewegingen kunnen maken. Zo hebben ze allemaal hun eigen manier om te blijven zweven en zo in de buurt van hun voedsel te blijven.
Omhoog en omlaag
Het zoöplankton wordt door de zeestromingen meegevoerd. Maar van boven naar beneden is er wel actieve verplaatsing. Overdag zit het zoöplankton in diep water, 's nachts komt het naar boven om de algen te eten die dicht onder de oppervlakte leven. Waarschijnlijk gebeurt dat om te voorkomen dat ze overdag worden opgegeten. Deze dagelijks op- en neergaande laag planktondiertjes kan je met sonar goed zien.
Planteneters en vleeseters
Van het zoöplankton voeden vooral de roeipootkreeftjes zich met plantaardig plankton. Met een fijnmazig netje van borstelharen rond de monddelen filteren ze het uit het water. Daarbij kunnen ze onderscheid maken tussen de verschillende soorten: ze houden erg van diatomeeën. De meeste andere planktondiertjes voeden zich met roeipootkreeftjes. Roeipootkreeftjes zijn dus de belangrijkste schakel tussen het plantaardig plankton en alle andere zeedieren.
Schakel tussen planten en dieren
voedselweb-zeevogels-ned.jpg

Planten en dieren kunnen niet leven zonder koolhydraten, eiwitten en vetten. Dieren kunnen deze bouwstoffen niet zelf maken. Planten, en dus ook fytoplankton, kunnen dat wel. Dieren komen aan hun bouwstoffen door zich met planten te voeden. Een deel van het zoöplankton voedt zich met fytoplankton. De rest van het zoöplankton, bodemdieren en vissen eten zoöplankton, en komen zo indirect aan hun bouwstoffen, terwijl zij op hun beurt worden gegeten door grotere vissen, zeevogels en zeezoogdieren. Deze reeks van eten en gegeten worden is een voedselketen. Meestal is de relatie ingewikkelder dan een simpele keten en is er sprake van een voedselweb.
Larven van zeedieren
Tot het zoöplankton behoren dieren die een deel van hun leven in het water rondzweven. Veel zeedieren hebben tijdens hun ontwikkeling een stadium dat als plankton leeft. Dat zijn bijvoorbeeld eieren en larven van vissen, grotere kreeften en krabben, zeesterren, zee-egels, wormen en schelpdieren. Veel planktonische larven hebben de meest fantastische vormen, en ze lijken totaal niet op hun ouders. Wormen en schelpdieren hebben in hun larvestadium dezelfde basisvorm: een soort doperwt met een franje van korte zweepharen rondom en op de kruin een kwastje voelharen.